dinsdag 27 december 2016
YOU LITTLE FAGGOT YOU (over George, David en Prince)
David schrok zich bekant dood van de bel. Het was midden in de nacht. Ietwat getergd, maar ook verdwaasd, richtte hij zich op. 'Prince!' riep hij, 'Prince, heb jij iemand uitgenodigd?' Prince, wakker geschrokken in de kamer naast David, veegde verstrooid een sliert haren uit zijn gezicht en keek verstard naar het plafond. 'Nee man,' antwoordde hij geirriteerd, 'jij?'
David zat inmiddels op de rand van zijn bed. 'Echt, zou ik het jou dan vragen little wonder?' hij zocht op gevoel zijn pantoffels en sloeg tegelijkertijd een sjaal om zijn gezicht. Zijn hoed had hij nog op. Hij hield ervan te slapen met iets op zijn hoofd.
Prince zat inmiddels rechtop in bed; 'het zal Leonard toch niet zijn? Die belde gisteravond omdat hij de weg was kwijtgeraakt, voor de zoveelste keer, de schat, en daarom verwachtte er niet voor overmorgen te zijn.'
David moest lachen om de suggestie van Prince. 'Jij hebt mijn nieuwe huis een stuk sneller gevonden vriend, Leonard is al een eeuwigheid onderweg en hij is er nog steeds niet. Ik betwijfel of hij ooit nog aankomt. Ik denk dat hij Janis zoekt.'
'Janis?'
'Hmhm.'
'Ok.'
David stond op en liep de gang in waar hij door een opgewonden Prince voorbij werd gestiefeld. Nieuwsgierigheid was Prince niet vreemd. Hij moest en zou als eerste weten welke onverlaat het op dit tijdstip durfde om aan te bellen. Hij opende het kijkluikje in de deur en deinsde geschrokken naar achteren. Prince zou echter Prince niet zijn als hij zich niet razendsnel herstelde. Een sardonische, uitdagende lach moest zijn eer redden. 'You little, you little faggot you,' stamelde hij, 'wat in hemelsnaam doe jij nu hier?' David duwde Prince opzij en keek verbaasd door het luikje. 'George? George??' hij draaide zich om, als in shock, en liep terug naar zijn bed. Hij ging zitten. 'George,' peinsde hij verdwaasd voor zich uit; 'George..'
Prince had inmiddels de deur ontgrendeld en gedesoriënteerd stapte George naar binnen. Hij rilde en ging zitten op de eerste de beste stoel die hij tegenkwam.
'Maar man, waarom heb je geen kleren aan?' was het eerste wat Prince fatsoenlijk uit kon brengen. George trok zijn knieën op en sloeg zijn armen er omheen. Met zijn hoofd steunde hij op zijn handen en hij keek omfloerst omhoog; 'omdat ik alleen even ging pissen, ik lag te slapen, en voor ik het wist stond ik hier voor de deur. En ik heb niet eens geblowd. Nou ja, eentje.'
'Holy Jezus,' riep Prince uit, onderwijl zijn paarse kamerjas om zich heen trekkend, 'zo ging het bij mij ook! Ik stond op, trok deze kimono aan, nam de lift richting mijn studio, ik moest nog een rifje opnemen voor een nieuw nummer, en voor ik het wist stond ik hier bij David voor de deur. En ik had nog geen fentanyl gezien die dag. Nou, ok, paar pleistertjes.' Prince grinnikte. George staarde in het grote niets.
'Maar David was dus wel van tevoren op de hoogte,' vervolgde Prince onverstoorbaar, 'vandaar dat hij hier al een ingericht huis heeft. Hij was goed voorbereid. Sterker, hij heeft een datum geprikt. Geniaal. De dude heeft het mooiste afscheidsalbum ooit kunnen maken.. Jaloerss.' Prince rolde met zijn ogen. 'Anyway, you got to have faith, het komt allemaal goed. Ik ben al gewend. David is soms wat nurks, maar beminnelijk. Zeer beminnelijk.'
George had zijn handen over zijn oren gelegd maar desalniettemin elk woord verstaan. Met zijn ogen gefixeerd op de vloer, probeerde hij niet in paniek te raken. Hij werd afgeleid door een rode gloed in zijn gezichtsveld. Toen hij zijn blik scherp stelde zag hij dat het rode pantoffels waren. Hij keek omhoog, volgde een geruite pyamabroek, een gescheurd shirt, een sjaal en stuitte toen op de ogen van David. David deed daarop een stap naar voren en raakte George aan bij de schouder. Schichtig trok hij zijn hand terug. 'Je bent het echt. Je bent het echt,' riep hij verbouwereerd, alsof hij het tot dan niet geloofd had.
Prince was de schok allang te boven en redeneerde meer praktisch. 'Komt dat even goed uit,' gniffelde hij, 'dat Michael vorige week besloot bij ons weg te gaan om een kamer te gaan huren bij Whitney. By the way, good for them, kunnen ze eindelijk samen in een badkuip mijmeren over vroeger.' Hij keek schalks van George naar David. Niemand lachte.
Buiten liep een luidruchtige menigte voorbij. Zingend, joelend.
"They tried to make me go to David, but i won't go, go, go" kon George nog net uit het kabaal destileren. Vragend keek hij naar David. David knikte bevestigend; 'Amy..,' hij pauzeerde even; 'loopt hier al vijf jaar over straat te schuimen met haar gevolg. Een schande voor de buurt. Maar zij is ooit veel te jong naar hier gekomen en niet meer voor rede vatbaar. Ze deed dit allang voordat ik hier was. Negeer het maar.' David hurkte naast George en tikte hem bemoedigend op zijn been. 'Weet je, bijna alle leuke mensen wonen inmiddels in de omgeving. In de volksmond noemen ze het ook weleens "Heaven", je zult zien, zo erg is het hier niet.'
George slikte. 'Hebben jullie hier televisie?' vroeg hij. 'Nee,' antwoordde David en Prince simultaan, 'maar wel Youtube, via de cloud.. Kijken??' George knikte, leek gematigd enthousiast. 'Even wat erkenning opsnuiven,' besloot hij.
'Je leert snel,' bekende David en glimlachte. 'Enjoy the show of death.' Ook George lachte nu zijn tanden bloot, die in het witte hemellicht blonken als ooit, toen hij harten stal.
maandag 7 november 2016
KREUKELSZz!
Verwarring alom. Waarom is de huidige, moderne mens van middelbare leeftijd zo panisch op zoek naar de vervlogen jeugd? En dan vooral naar het uiterlijk wat daarbij lijkt te horen. Waarom lopen veertigers en vijftigers massaal op rood-geel-groene sneakers en in baggy jeans? En waarom doet de moderne, hippe poppendokter zulke goede zaken door middel van het inspuiten van vele botox injecties en/of fillers in overspannen "ik wil niet dood" hoofden?
Je zou kunnen denken; 'omdat het kan'.
Of zou het de cultus rondom schoon en jeugdigheid kunnen zijn, die je wordt opgedrongen door de alles overwoekerende media?
Ikzelf vermoed een andere oorzaak. Een diepere betekenis. Een meer miskende reden.
Ik denk dat de evolutie niet meer synchroon loopt met de sociaal-culturele ontwikkelingen die de mens zichzelf op de hals heeft gehaald. De veertigers en vijftigers van nu, zijn de eerste generaties die eeuwig blijven hangen op het digitale schoolplein. Aangelegenheden van vroeger zijn ook de zaken van nu. Favoriete muziek, films en die eerste hartstochtelijke verliefdheid, zijn middels het wijdverspreide digitale web, nog dagelijks en prominent aanwezig onder onze langzaam verschrompelende hersenpan.
Men waant zich jong, gedraagt zich jeugdig en misschien nog wel dwingender; men voelt zich ook echt zo.
Er wordt gedanst, geflirt, gescheiden en hertrouwt met verloren gewaande jeugdliefdes die elkaar wederom hebben ontmoet via social media. Er worden concerten bezocht van helden uit de pubertijd en via you tube blijft alles wat voor eerdere generaties een schim uit het verleden werd, een dagelijkse realiteit.
Maar dan, ..dan kijkt men de volgende dag in de spiegel en blijkt het eeuwige jeugd-ideaal niet synchroon te lopen met het uiterlijk verval. Resultaat? Een pijnlijke en ernstige persoonlijkheidsstoornis. Het innerlijke leven lijkt vervreemd van het uiterlijk vertoon. Ineens staat daar, recht tegenover jou, je eigen reeële spiegelbeeld die zich in niets verhoudt tot de ster die je je vannacht nog waande na je tweede halfje Mdma..
Kijk voor de lol eens naar oude familiefoto's en realiseer je dat de oude mannen en vrouwen op die foto's vaak jaren jonger waren dan jij nu. Alleen was het in die tijd heel gewoon dat rond je vijftigste toch min of meer je houdbaarheidsdatum verlopen was. Daar werd in het geheel niet moeilijk over gedaan. Zo ging dat.
Zij trokken de nieuwe tijd niet aan als een warme jas die ook hen nog pastte. Die jeugd van hen vervloog met het jaar. Nee, dan wij..
De cultuur van de mens is de evolutie vooruit gesneld. Ineens past onze frisse, jonge en enthousiaste kijk op het bestaan niet meer bij ons hoofd en lijf. Ooit werden mensen hooguit dertig, veertig en misschien vijftig jaar oud. Men brandde eerder op en het daarbij behorende uiterlijk ging hand in hand met het innerlijk.
De vijftigers van nu zijn eigenlijk een nieuw soort mens. Een mens die er eigenlijk niet meer zou moeten zijn qua biologische verschijning. Een mens die de skills om zich voort te planten allang niet meer bezit maar opgescheept zit met een opgedrongen JTSS, Jeugd Traumatisch Stress Syndroom, en het gevoel nog dagelijks te moeten scoren. Pre-genetisch gezien hebben onze hersenen nog geen oplossing gevonden voor deze snelle, nieuwe ontwikkeling. Het is nog niet in ons gemeenschappelijke geheugen verankerd.
Je zou het een milde vorm van gespletenheid kunnen noemen, dat verlepte hoofd in combinatie met het hartverscheurende verlangen naar jeugdig avontuur, begeerte en erkenning.
Het mee willen blijven doen.
Maar ook het zich, simpelweg door goede gezondheid, sterk en jeugdig blijven voelen.
Om die verwardheid tegen te gaan, dus het zelfbeeld wat niet klopt met het spiegelbeeld, heeft men massaal de praktijk van de moderne poppendokter omarmt en laat men zich een uiterlijk aanmeten dat wel overeenkomt met het zelfbeeld.
Is dat pathetisch? Eng? Narcistisch of zelfs egoïstisch?
Nee, ik denk van niet.
Ik denk dat het een tussenvorm is. Net zolang tot we weer synchroon lopen met de biologische evolutie. Nu gaan de culturele en sociale ontwikkelingen die de mens in werking heeft gezet, te snel voor de natuur.
Door die maakbaarheid van vandaag de dag, zijn we allemaal een beetje God van onze eigen ontwikkeling en zijn we nogal in de war. Om niet te zeggen knettergek!
Schrale troost; het komt heus goed.
Voorlopig zijn we echter de eerste ouderen die jong oud worden, of die oud jong zijn. Ook al verschrompelt ons lillend vlees waar we bij staan.
Ik geef het je te doen..
---
zondag 30 oktober 2016
De Laatste Sigaret. (column over zorg)
Vanaf de gang werd ik geroepen door de zoon van meneer Schuit die hier eergisteren vanuit het ziekenhuis was opgenomen. Omdat meneer Schuit, een stevige man van 68, longkanker had en uitbehandeld bleek, was er gekozen voor opname in een hospice.
Gelukkig hadden wij twee bedden leeg staan.
Gisteren leek alles redelijk onder controle maar afgelopen nacht was hij ineens benauwd geworden, onrustig en verward. Bij aanvang van mijn avonddienst heb ik hem, in opdracht van de arts, 10 mg morfine toegediend om de benauwdheid onder controle te krijgen. Zonder succes.
Op de roep van zijn zoon liep ik haastig naar zijn kamer. Meneer Schuit ging rap achteruit. Dat het zo snel zou gaan had niemand verwacht. Ik deed de hoofdsteun van het bed nog wat hoger terwijl ik met mijn telefoon tussen oor en schouder een arts probeerde te bereiken. Ik knikte bemoedigend naar de zoon van meneer Schuit omdat die er duidelijk doorheen zat en tegelijkertijd hield ik een vinger aan de pols bij zijn vader die met de minuut benauwder werd. Het geluid van zijn reutelende, diepe ademhaling vulde de kamer.
Toen ik eenmaal een arts aan de telefoon had, niet onze eigen want het was inmiddels vrijdagavond, vroeg deze als eerste of meneer Schuit dexamethason gebruikte, een middel uit de corticosteroïde groep, welke vaak gebruikt wordt in de palliatieve fase. Meestal om pijn, misselijkheid en vermoeidheid tegen te gaan maar met veel bijwerkingen, waaronder oedeemvorming.
Dit was echter niet het geval. Ik kreeg de opdracht om meneer Schuit intramusculair 40mg furosemide toe te dienen om snel vocht af te drijven en 10mg morfine subcutaan.
Ik kan mij op dat soort momenten ergeren aan het feit dat er geen duidelijk beleid is afgesproken waar je in het weekend, of in de nacht, op terug kan grijpen bij snelle en verwachtte achteruitgang. Het is ronduit frustrerend om telefonisch, bij een arts die de patiënt niet kent, te moeten bedelen om gepaste actie. Het geeft onrust bij familie en ook kost het veel onnodige tijd die er soms gewoon niet meer is.
Nadat ik de voorgeschreven medicatie had toegediend leek meneer Schuit wat op te knappen. Na anderhalf uur had hij al een urinaal vol en ook de morfine sloeg nu beter aan.
Twee uur later kwam zijn zoon naar me toe, maar nu met de vraag of hij met zijn vader een sigaret mocht roken. Omdat meneer ook zuurstof gebruikte is dat wat listig, maar zijn concentrator stond op de gang en daarom vond ik het geen probleem. Ons beleid is nu eenmaal zo dat men op de eigen kamer mag roken. Zeuren over hoe slecht roken is laat ik in dit soort omstandigheden achterwege. Sterker, ik rookte er eentje mee.
Met ons drieën luisterden we naar muziek van The Rolling Stones. En dan specifiek het nummer The Last Time, omdat volgens zijn zoon hij juist op dat nummer voor de eerste keer gedanst had. Meneer Schuit kon moeilijk praten maar hij neuriede het lied van begin tot eind mee. Ik zag geen angst, geen verdriet. Ik zag een man die zijn lot aanvaardde, die nog wat wou genieten samen met zijn zoon.
Ik liet ze samen en droeg mijn dienst over aan mijn nachtcollega.
Nog diezelfde nacht is meneer Schuit overleden. De nachtdienst heeft nog twee maal morfine moeten toedienen en het eind was niet zo fraai als we gehoopt hadden. Mijn collega was er van onder de indruk geweest.
In mijn postvak lag een persoonlijk briefje van de zoon van meneer Schuit:
"Bedankt voor de laatste sigaret, ik had het niet willen missen. Bart", was het enige wat er opstond.
Ik voelde me even koud worden maar veel tijd had ik niet om daar bij stil te staan. Mijn telefoon ging. Mevrouw Smit moest plassen.
----
maandag 17 oktober 2016
Zoals Het Klokje Thuis Tikt.. (column over zorg)
Zoals Het Klokje Thuis Tikt..
Toen ik de deur van haar kamer opendeed zag ik het direct: Mevrouw van Straten was klaarwakker ook al was het net half twee in de nacht.
'Goedemorgen,' sprak ze monter en ging daarbij rechtop in bed zitten, 'wat is het nog donker he?'
Ik kon een lach niet onderdrukken en schudde van nee. 'Nee?' reageerde ze verbaasd, 'is het nog geen ochtend dan?'
Weer schudde ik nee. Ik had het ook kunnen uitspreken, doch zonder hoor-apparaat verstond zij mij niet en het hoofdschudden begreep zij prima.
'Maar ik heb geen klok,' merkte ze terecht op, 'ik heb geen idee hoe laat het is.'
Ik drukte de bewegingssensor uit en liep naar haar bed waar ik mij voorover boog en dicht bij haar oor antwoordde; 'het is nog vroeg in de nacht, half twee pas, dus nog lang geen tijd om op te staan.'
Mevrouw van Straten reageerde altijd op dezelfde wijze door te stellen dat zij hier altijd maar moet slapen.
'Moet ik dan twee nachten slapen?' zuchtte ze verward en teleurgesteld.
Ik antwoordde haar dat dat niet hoeft maar dat het nu echt nog te vroeg was.
Zo vroeg dat zelfs de bakker zich nog eens omdraaide. Dit begreep zij wel en ze beloofde mij plechtig om toch nog maar wat te gaan slapen.
Alvorens de kamer te verlaten leegde ik haar halfvolle katheter-zak. Anders moest ik haar een uur later weer storen.
Soms vind ik het best ingewikkeld. Het nachtleven op een verpleegafdeling wat door domotica wordt geregisseerd.
Iemand steekt de voeten over de bedrand, de bewegingssensor registreert dit waardoor ik een melding op mijn telefoon krijg, en hup, daar ga ik met de sleutelbos richting het kamernummer dat in mijn display staat. Het heeft iets cipier-achtigs.
Ik zie het als mijn hoofdtaak om de nachtelijke rust te bewaren. Het gaat dus niet zozeer om die ene onrustige bewoner. Eigenlijk gaat het er vooral om de nachtrust van mede-bewoners te garanderen.
Stel, iemand woont alleen en is mobiel, dan vind ik het geen probleem als iemand een tijdje oploopt in de nacht. Niet te lang en te vaak, in verband met het gevaar op omdraaien van het dag/nacht ritme, maar ik zou er anders op reageren.
In deze situatie echter, ging voor mij het belang van de zes wel-slapers voor op die van de ene niet-slaper. Zeker omdat mevrouw van Straten de neiging had andere kamers op te lopen om daar, prinsheerlijk aan het voeteneind van iemands bed, uitgebreid te keuvelen met zichzelf.
Voor je het weet loopt die hele woning op. En ik heb er nog drie.
Toch denk ik vaak aan hoe ik het zou vinden als er, wanneer ik mijn tenen uit bed steek, gelijk iemand naast mijn bed zou staan. Met mijn huidige bewustzijn zou ik dat vreselijk vinden. Ik troost mijzelf daarom met de gedachte dat ik handel uit veiligheidsoverwegingen en ook om de sociale cohesie te bewaren. Al lijkt het soms op vrijheidsbeperking.
Overigens, na talloze doorwaakte nachten te hebben doorgemaakt met mevrouw van Straten lijkt haar slaapprobleem inmiddels grotendeels opgelost.
Nadat wij als team aan de familie hebben gevraagd of zij een klok voor mevrouw wilden aanschaffen, en gelukkig deden zij dat, slaapt mevrouw beter en rustiger omdat zij door die simpele klok tegenover haar bed minder gedesoriënteerd is in tijd. Tevens hebben we mevrouw van Straten hiermee een stukje vrijheid terug kunnen geven. Soms ligt een oplossing zo voor de hand dat je de klok niet hoort luiden terwijl je de klepel in je hand hebt.
----
◦
Toen ik de deur van haar kamer opendeed zag ik het direct: Mevrouw van Straten was klaarwakker ook al was het net half twee in de nacht.
'Goedemorgen,' sprak ze monter en ging daarbij rechtop in bed zitten, 'wat is het nog donker he?'
Ik kon een lach niet onderdrukken en schudde van nee. 'Nee?' reageerde ze verbaasd, 'is het nog geen ochtend dan?'
Weer schudde ik nee. Ik had het ook kunnen uitspreken, doch zonder hoor-apparaat verstond zij mij niet en het hoofdschudden begreep zij prima.
'Maar ik heb geen klok,' merkte ze terecht op, 'ik heb geen idee hoe laat het is.'
Ik drukte de bewegingssensor uit en liep naar haar bed waar ik mij voorover boog en dicht bij haar oor antwoordde; 'het is nog vroeg in de nacht, half twee pas, dus nog lang geen tijd om op te staan.'
Mevrouw van Straten reageerde altijd op dezelfde wijze door te stellen dat zij hier altijd maar moet slapen.
'Moet ik dan twee nachten slapen?' zuchtte ze verward en teleurgesteld.
Ik antwoordde haar dat dat niet hoeft maar dat het nu echt nog te vroeg was.
Zo vroeg dat zelfs de bakker zich nog eens omdraaide. Dit begreep zij wel en ze beloofde mij plechtig om toch nog maar wat te gaan slapen.
Alvorens de kamer te verlaten leegde ik haar halfvolle katheter-zak. Anders moest ik haar een uur later weer storen.
Soms vind ik het best ingewikkeld. Het nachtleven op een verpleegafdeling wat door domotica wordt geregisseerd.
Iemand steekt de voeten over de bedrand, de bewegingssensor registreert dit waardoor ik een melding op mijn telefoon krijg, en hup, daar ga ik met de sleutelbos richting het kamernummer dat in mijn display staat. Het heeft iets cipier-achtigs.
Ik zie het als mijn hoofdtaak om de nachtelijke rust te bewaren. Het gaat dus niet zozeer om die ene onrustige bewoner. Eigenlijk gaat het er vooral om de nachtrust van mede-bewoners te garanderen.
Stel, iemand woont alleen en is mobiel, dan vind ik het geen probleem als iemand een tijdje oploopt in de nacht. Niet te lang en te vaak, in verband met het gevaar op omdraaien van het dag/nacht ritme, maar ik zou er anders op reageren.
In deze situatie echter, ging voor mij het belang van de zes wel-slapers voor op die van de ene niet-slaper. Zeker omdat mevrouw van Straten de neiging had andere kamers op te lopen om daar, prinsheerlijk aan het voeteneind van iemands bed, uitgebreid te keuvelen met zichzelf.
Voor je het weet loopt die hele woning op. En ik heb er nog drie.
Toch denk ik vaak aan hoe ik het zou vinden als er, wanneer ik mijn tenen uit bed steek, gelijk iemand naast mijn bed zou staan. Met mijn huidige bewustzijn zou ik dat vreselijk vinden. Ik troost mijzelf daarom met de gedachte dat ik handel uit veiligheidsoverwegingen en ook om de sociale cohesie te bewaren. Al lijkt het soms op vrijheidsbeperking.
Overigens, na talloze doorwaakte nachten te hebben doorgemaakt met mevrouw van Straten lijkt haar slaapprobleem inmiddels grotendeels opgelost.
Nadat wij als team aan de familie hebben gevraagd of zij een klok voor mevrouw wilden aanschaffen, en gelukkig deden zij dat, slaapt mevrouw beter en rustiger omdat zij door die simpele klok tegenover haar bed minder gedesoriënteerd is in tijd. Tevens hebben we mevrouw van Straten hiermee een stukje vrijheid terug kunnen geven. Soms ligt een oplossing zo voor de hand dat je de klok niet hoort luiden terwijl je de klepel in je hand hebt.
----
◦
maandag 25 juli 2016
ROOD LINOLEUM (over Alzheimer)
Rood Linoleum (over Alzheimer)
----
Die vermaledijde doodlopende gang is sedert jaren haar vertrekpunt.
Op donkergroene klittenband-pantoffels loopt ze over flonkerend rood linoleum.
Voorzichtig, schuifelend evenwicht zoekend.
Mompelend haar eigen naam herhalend.
Ze heeft geen moment in de gaten dat ik naast haar loop.
Met starende ogen, gericht op de vloer, de handen gevouwen en rustend op haar buik, lijkt ze niet eens ontevreden.
Zij heeft mij uit haar geheugen verbannen.
Vreugde-vermorzelend sloeg Alzheimer toe.
Als een hersen-etende parasiet die nooit genoeg heeft.
Zodra ik de afdeling betreed waar zij nu resideert, word ik gegrepen door helse kreten die kale ruimtes vullen.
Lege ogen volgen mij.
Verlaten zielen versperren verstild de doorgang.
Zoetgeurende walm sijpelt langs de muren.
Zonder op of om te kijken baan ik mij een weg door dit naargeestige niemandsland.
Ik ben bang dat het mij aan zal raken en besmetten, dat ze me niet meer laten gaan.
Dat ook ik gaandeweg zal verdwijnen in ledigheid.
Goddank weet zij niet hoe ze van binnenuit wordt weggegomd en dat daarmee haar eigenheid langzaamaan verdampt.
Net zolang totdat er niets overblijft dan intens lege stilte.
Als ze het wel geweten had zou ze zijn gesprongen.
Van de hoogste verdieping denkbaar.
Maar ze weet het niet.
Ze loopt zichzelf onophoudelijk voorbij.
De weg zoekend in een vacuüm van gestolde tijd.
Thuis lijkt verder weg dan ooit tevoren.
Ik kan haar niet kalmeren. Ik ben haar kind niet, zegt ze.
Rood linoleum wijst haar nu de weg. Daar vertrouwt ze op.
Ik ben slechts haar stille getuige, haar achtervolger, haar vergeten kind.
Ik ben niet meer dan een schaduw op haar vloer.
-----
----
Die vermaledijde doodlopende gang is sedert jaren haar vertrekpunt.
Op donkergroene klittenband-pantoffels loopt ze over flonkerend rood linoleum.
Voorzichtig, schuifelend evenwicht zoekend.
Mompelend haar eigen naam herhalend.
Ze heeft geen moment in de gaten dat ik naast haar loop.
Met starende ogen, gericht op de vloer, de handen gevouwen en rustend op haar buik, lijkt ze niet eens ontevreden.
Zij heeft mij uit haar geheugen verbannen.
Vreugde-vermorzelend sloeg Alzheimer toe.
Als een hersen-etende parasiet die nooit genoeg heeft.
Zodra ik de afdeling betreed waar zij nu resideert, word ik gegrepen door helse kreten die kale ruimtes vullen.
Lege ogen volgen mij.
Verlaten zielen versperren verstild de doorgang.
Zoetgeurende walm sijpelt langs de muren.
Zonder op of om te kijken baan ik mij een weg door dit naargeestige niemandsland.
Ik ben bang dat het mij aan zal raken en besmetten, dat ze me niet meer laten gaan.
Dat ook ik gaandeweg zal verdwijnen in ledigheid.
Goddank weet zij niet hoe ze van binnenuit wordt weggegomd en dat daarmee haar eigenheid langzaamaan verdampt.
Net zolang totdat er niets overblijft dan intens lege stilte.
Als ze het wel geweten had zou ze zijn gesprongen.
Van de hoogste verdieping denkbaar.
Maar ze weet het niet.
Ze loopt zichzelf onophoudelijk voorbij.
De weg zoekend in een vacuüm van gestolde tijd.
Thuis lijkt verder weg dan ooit tevoren.
Ik kan haar niet kalmeren. Ik ben haar kind niet, zegt ze.
Rood linoleum wijst haar nu de weg. Daar vertrouwt ze op.
Ik ben slechts haar stille getuige, haar achtervolger, haar vergeten kind.
Ik ben niet meer dan een schaduw op haar vloer.
-----
donderdag 7 juli 2016
Zorgen om Zorg. (Column)
Zorgen om Zorg. (Column)
Dat de overheid zich nu pas druk begint te maken over het gemiddelde personele niveau in de verpleeghuis-zorg baart mij zorgen. Ik ervaar het als zorgwerker al jaren. Veel instellingen werken liever met onopgeleid personeel omdat dit goedkoper is. Het legt vaak een onredelijke druk op geschoolde medewerkers. Ook voor de patient kan dit gevolgen hebben omdat laag opgeleide zorgverleners vaak niet weten waar ze op moeten letten of hoe ze zaken gericht kunnen observeren en rapporteren.
Ik moet hierbij aangeven dat er heus een hoop zeer goede verpleegassistenten rondlopen die soms zelfs beter functioneren dan hun hoger gediplomeerde collega's. Zij mogen echter geen verpleegtechnische vaardigheden uitvoeren of verantwoordelijke diensten draaien. Zelfs het medicijnen delen moeten zij overlaten aan hoger geschoolden. Als men dus als gediplomeerd verzorgende dienst heeft met een aantal verpleeg-assistenten, komt het er op neer dat ze driedubbele verantwoording dragen. Het is daarom raadzaam om verpleeg-assistenten om te scholen naar een hoger niveau. Al was het maar om de werkdruk eerlijker te verdelen.
Zelfs het al geschoolde personeel is dikwijls niet voldoende opgeleid om de zware en compexe zorg te bieden die de huidige verpleeghuis-bewoner nu eenmaal vraagt. Het gaat vaak om diverse, dubbele ziektebeelden die gepaard gaan met immobiliteit en alle toeters en bellen die het verplegen met zich mee kan brengen.
Vroeger bijvoorbeeld werden mensen met een CVA (cerebraal vasculair accident)(hersen-infarct) gemobiliseerd in het ziekenhuis. Tegenwoordig gaan zij na enkele dagen naar het verpleeghuis om te reactiveren. En die reactivering luistert erg nauw.
Zo'n proces begeleiden, terwijl je ook nog moet zorgen voor zes mensen met Alzheimer, een palliatieve kankerpatient en twee MS lijders, is soms ondoenlijk. Zeker als collega's bepaalde termen niet kennen, ziektebeelden niet als zodanig herkennen of de bezetting sowieso minimaal is. Ook verzorgenden van niveau drie of vier behoeven daarom een up-grade.
Al jaren geleden zouden besturen van instellingen aanpassingen hebben moeten voorbereid om op de huidige problematiek in te kunnen spelen. Het is namelijk niet zo dat zij deze niet hebben zien aankomen.
En daar maak ik me zorgen over.
Het opleidingsniveau had omhoog gemoeten in plaats van omlaag. Het moet gaan om kwaliteit, niet om kwantiteit. Het had moeten gaan over de professionals op de werkvloer en niet over het midden-management. En misschien had het, ik zeg maar iets, over goed vormgegeven zorg moeten gaan in plaats van over goed vormgegeven prachtgebouwen.
De prioriteiten liggen steeds verkeerd. Al jaren.
Pas als iemand zijn of haar eigen familielid in een instelling moet laten opnemen, omdat de zorg voor mantelzorgers te complex werd, dringt tot mensen door hoe de ouderenzorg door de overheid is uitgekleed.
Toch duurt een nieuws-item hierover slechts twee minuten en die over wielrennen wel vijf. We zijn met ons allen verwende Westerse egoisten geworden die alleen het 'nu' belangrijk achten. Oude of zieke mensen doen het leuk om vals sentiment over uit te storten, maar zijn verder vooral lastig. En duur.
Wil je later zelf nog zorg ontvangen die van acceptabel niveau is, dan is het misschien verstandig om de kop eens uit de kont te trekken en de politiek aan te spreken op dit wanbeleid.
Dat aanspreken zie ik niet snel gebeuren, behalve dan in anonieme twitter-comments en op de werkvloer het productieve personeel. Want een tweede probleem is de manier waarop familie zich regelmatig met dedain uitlaat tegenover het zichzelf voorbijlopende zorgpersoneel. Het is blijkbaar moeilijk om de echt verantwoordelijken aan te spreken. Vooral omdat die zich vaak schuilhouden in kantoren en achter excuses.
woensdag 6 juli 2016
HEREMIET
HEREMIET
Juist op de dag dat de zomer begon maar voor mij alles leek te eindigen, gebeurde dit. Het kon geen toeval zijn. Kalm weer was het. Klam kalm. Die dag kon ik de sereniteit, dat dodelijke gevoel van rust en vrede, voortkabbelende beekjes en in de lucht sputterende sportvliegtuigjes echter niet verdragen.
Ik had al uren gelopen. Zomaar ergens op een zanderig pad langs een drukbereden snelweg. Stap na stap liet ik alles achter. Op grote afstand speelden een paar jongens voetbal. Nog verder weg zag ik dat grijze slierten rook, uit hoge industriële schoorstenen geblazen, de oneindig blauwe hemel leken te gebruiken als achtergrond voor hun duister schimmenspel. Het kon mij niet lang boeien.
Ik was niet de enige die daar liep. Er waren andere wandelaars en ook fietsers, die elkaar, hier en daar noodgedwongen, passeerden op de smalle paden.
Een fietser die al drie keer voorbij gereden was en die steeds als hij langskwam zijn hand opstak, stopte en stapte af. Ik had in de snelheid van het voorbijgaan niet opgemerkt dat hij al behoorlijk op leeftijd was. Ik schrok toen ik zijn gezicht zag. Niet zozeer omdat hij oud was, maar een groot litteken vertekende de helft van zijn gelaat.
Hij glimlachte en zocht met zijn handen in zijn broekzakken. Doodgemoedereerd.
Terwijl hij met priemende ogen de omgeving aftastte haalde hij een pakje sigaretten tevoorschijn en bood mij er eentje aan. Gretig stak ik ‘m op.
Hoewel hij gefixeerd leek op iets wat zich blijkbaar achter mijn rug afspeelde besloot ik niet om te kijken. Zo stond ik daar als versteend.
‘Weet je,’ sprak de man onverhoeds; ‘je maakt me nerveus met je gezwijg. Zeg dan gewoon dat ik moet opsodemieteren!’
Ik liet mijn sigaret op de grond vallen en begon me ongemakkelijk te voelen. Deze hele situatie benauwde me. Ik keek de man zonder te knipperen in zijn staalblauwe ogen terwijl ik nadacht over gisteren.
Hij moest eens weten. De weken hiervoor heb ik amper geslapen. Ik verafschuwde mezelf, leven in het algemeen en mijn omgeving. Dus heb ik een besluit genomen. Toen ik afgelopen nacht mijn straat uitliep wist ik dat ik alleen door een wonder nog terug zou keren. De bestrating had geglansd vanwege mottige regen en ik leek te rolschaatsen op een grote glimworm die zich een baan zocht door de uitgestorven stad. Ik was bang geweest er vanaf te glijden. Lichten van auto’s beroerden de straten die anders zo levenloos zijn. Er tekenden zich schaduwen af als in een schouwspel. Enkele seconden maar, toen viel het doek weer.
Er was ook nog een kikker voor mijn voeten gesprongen toen ik bij de vijver op een bankje was gaan zitten. Misschien, als ik hem teder kuste, werd het wel een prins.
Ik had het beestje opgepakt. Een weke substantie rubberachtige huid met kraaloogjes. Net toen ik het wou kussen was het weggesprongen.
‘Hier,' hoorde ik de oude man ineens zeggen, ‘neem het hele pakje maar. Ik heb nog genoeg sigaretten.’ Vaderlijk frommelde hij het pakje in mijn jaszak. Nonchalant ging hij op de bagagedrager van zijn fiets zitten en hield een hand voor zijn ogen als bescherming tegen de uitbundige zon.
Was deze man een engel in vermomming? Eentje die mij van mijn plan af moest houden? Iets in zijn blik maakte me onzeker maar ik kon niet van hem weglopen.
De man schraapte zijn keel. 'Zeg, jij bent toch niet bang voor mij?’ Vroeg hij enigszins weifelend. Ik gebaarde van niet. 'Victor is de naam,' lachte hij en stak toen zijn arm naar me uit. Zijn stevige handdruk verbaasde mij.
Ik dacht na maar zei niets. Uitgeblust liet ik me op de grond zakken, midden op het pad. Het warme zand bood soelaas. Victor had toen zijn fiets neergelegd en van zijn vest een kussentje gemaakt waar hij op ging zitten. De zon trok zich terug achter dompige wolken.
Het begon wat te regenen. Niet hard, niet veel, maar genoeg om het leven in een melancholiek decor te plaatsen. Ik begon me steeds naargeestiger te voelen. We waren per slot van rekening vreemden voor elkaar. We hadden het daarom beter kunnen afdoen met een simpel handgebaar. We haddenkunnen lachen met ingeslikte tranen en verder hadden we moeten zwijgen. Als ik hem niet was tegengekomen zou ik zo ver gelopen zijn als nodig was. Net zolang totdat ik was waar ik zijn moest. Net zolang tot ik bedaarde.
‘Wist je dat dit vroeger een groot weiland was?’ vroeg Victor. En zonder op antwoord te wachten; ‘ja, echt. Het enige waar je toen voor op moest passen was koeienstront. Het lag er hier vol mee.’
Ik knikte, slikte en twijfelde voor ik uitdagend antwoordde; ‘En weet u dat ik vroeger een man was? Ja, echt. Het enige waar ik toen voor op moest passen was dat mijn lul niet tussen mijn ritssluiting kwam. Hoe doen jullie mannen dat toch?' Vals keek ik hem aan.
Ik zag dat hij schrok en even bleef het stil.
Het verkeer raasde geconditioneerd door.
Victor zijn linkerhand verdween in een binnenzak van zijn vest. Hij haalde daar een klein flesje uit en nam een slok. ‘Mijn gevoel verhardt,’ begon hij; ‘maar mijn lichaam wordt zachter en mijn ogen zien niet veel meer. Horen gaat nog wonderwel goed maar alles wat ik hoor is lawaai. Lawaai om niks!’ Hij keek me strak aan.
‘Mijn wil is geslonken en mijn kunnen verdwenen. Mijn moed overbodig en mijn vrees onterecht. En, ik geloof het zelf niet,’ hij begon nu te fluisteren; ‘na een jenevertje ben ik al in de lorum.. Na eentje al.’
Hij nam nog een slok uit zijn flesje en hield het daarna met een vragende blik onder mijn neus. Ik sloeg dit aanbod twijfelend af. Ik ben allergisch voor alcohol.
Victor stopte het flesje veilig weg. 'Ook goed,’ bromde hij.
Ik had alweer spijt van mijn botte-bijl techniek. Ik vond mezelf een enorme trut! Victor wist waarschijnlijk niet hoe te reageren. En dat lag vooral aan mij. Dat wist ik heel goed.
‘Weet je meisje,’ klonk toch zijn stem; ‘dat je geen zondagskind bent had ik al gezien. Ik stopte niet voor niets. Wat je me verteld.. klinkt voor mij als science fiction. Maar dat betekent geenszins dat ik je niet begrijp!’ Hij klonk ernstig; 'In mijn tijd had je die mogelijkheid nog niet. Ook al wilde je heel graag. En ik kende ze, die het wilden. Geloof me. Er werd over gedroomd!’
Nu viel ik even stil. Mijn ego-ballon klapte uit elkaar.
Ik had gedurende zijn hele betoog langs hem heen gekeken. Ik werd geraakt door zijn uitspraken maar was ook gefascineerd door een jongen die in de verte als verdwaald heen en weer liep, marcherend in het slome zand waarin hij zich stap na stap met kracht afzette. Ik hield van wat ik zag en ik hield van wat ik hoorde. Twee tegengestelde behoeften die door de inmiddels weer brandende zon én mijn gedachten, aan elkaar werden gesmeed tot een eensluidend geheel. Tot die verbale bliksem insloeg en Victor won!
‘Ik wil je iets laten zien, loop je mee?’ Victor stond op, trok zijn vest aan en monsterde de omgeving; ‘we moeten daarheen,’ wees hij achter zich.
Aarzelend pakte ik zijn uitgestoken hand. Terwijl we liepen zwegen we. We passeerden de verre jongen.. Hij zag ons nu ook. Hij zwaaide en ik zwaaide enthousiast terug. Hij bleef wuiven.
Toen ik over mijn schouder keek zag ik een meisje aan komen lopen. Heftig gebarend. Ik voelde me voor schut staan.
Op de snelweg nam het verkeer toe. Een grijsgrauwe walm steeg op van het asfalt. Victor floot een mineurig deuntje. Ik stak nog een sigaret op.
‘Nu moeten we daarheen,’ wees Victor aan; ‘zie je dat bruggetje over het drooggelegde slootje?’
Ik zag inderdaad wat hij bedoelde. Het was me eerder niet opgevallen.
We liepen er heen. Het was een houten bruggetje waar de leuning vanaf was gebroken. Ook de brugvloer vertoonde een diepe scheur en oogde vervallen. Aan de overkant van het bruggetje stond een groep bomen. Ik schat een stuk of acht. Het waren grote, oude bomen die dichtbegroeid waren. Daar vlak naast lag een berg enorme stenen. Zo uit de verte deden ze wel wat aan een hunebed denken maar dat was het niet. Het was iets anders. Ik kon niet goed zien wat.
‘Kom,’ klonk het uitnodigend, en ik betrad de brugvloer. Het viel op dat hij precies wist waar het hout sterk genoeg was om ons te dragen. Alsof iemand me zijn huis liet zien wees hij me op allerlei wetenswaardigheden. Ik vond het eerlijk gezegd vermoeiend. Dat mijn kleding inmiddels onder de modder zat en mijn haar steeds bleef haken in die rottakken, dat zag hij niet!
‘Wil je me even helpen?’ Victor stond inmiddels bij de stenen die de fundering van een gammele hut bleken te zijn. Schots en scheef, maar dat deed er blijkbaar niet toe. ‘De ingang is dichtgegroeid dus we moeten even wat troep weghalen,’ sprak hij monter. 'We?’ was mijn enige respons..
Nadat we overeen waren gekomen dat hij mij ook op een boomstronk kon uitleggen waarom we hier nu eigenlijk zo dringend heen moesten, kwam de aap uit de mouw: ‘Kijk,’ begon hij aarzelend, 'in die hut heb ik zes jaar min of meer gewoond. Ik ben het ouderlijk huis ontvlucht op mijn vijftiende, ik zat zo ontzettend met mezelf in de knoop dat ik liever zonder huis was dan met mijn ouders. Op een gegeven moment heb ik gewoon mijn jas aangetrokken en ben ik weggegaan. Eerst nog goed rondgekeken. Mijn oude nest schoongemaakt. Maar toen ik die laatste keer de deur van mijn kamertje achter mij dichttrok was dat voor altijd. Dat wist ik.’
Victor stond op en liep naar de brug. ‘Toen,’ zo vertelde hij verder, 'ben ik door de hal naar de huiskamer gelopen. Daar zaten mijn ouders naast elkaar op de bank. Een beetje parmantig, als ware ze koninklijk. Ik geloof dat ik ze een hand gaf. Toen heb ik me omgedraaid en ben weggelopen.’
De lach was nu geheel van zijn gezicht verdwenen. Hij liep op me af, nam een slok uit zijn trouwe flesje en hield deze daarna wederom onder mijn neus.
'Wil je echt niet?' probeerde hij; ‘het is stroh rum. Lekker hoog percentage. Zalig. Maar als ik dat flesje alleen leeg moet drinken kan ik zo dadelijk niet meer naar huis fietsen.’
Ik pakte het aangereikte flesje aan en nam een forse slok. Als een vuurbal zonk de drank omlaag. Mijn maag trok samen. ‘Ik wil niet meer,’ kreunde ik.
Victor wilde het flesje terug nemen maar dat bedoelde ik niet. ‘Nee!’ haastte ik me daarom te zeggen; ‘ik wil niks meer. Ik ben alles zo zat! De weken voor gisteravond heb ik amper rust gehad. Ik kon de slaap niet vatten. Pas als de ochtend inviel en het daglicht bescherming bood kon ik slapen. Maar ik werd steeds weer te vroeg wakker.’
Ik nam snel nog een slok van de stroperige drank. Victor zat met een stok in het zand te roeren en keek verstoord op omdat ik stopte met mijn verhaal. Hij vroeg zijn flesje terug en moedigde me aan.
'Ik lijk mijn laatste stukje vertrouwen verloren te hebben,' ging ik verder; ‘en sinds mijn geliefde weg is kan ik mijzelf niet langer accepteren. Hij heeft mij gezegd dat hij toch steeds die man in mij ziet. Dat kon hij niet langer negeren en daarom heeft hij het uitgemaakt. Zoiets.. Ik lijk dus gewoon op een mislukte travestiet. Zo zal hij dat zien. Zo zal iedereen dat altijd blijven zien. In hun ogen ben ik geen vrouw. Maar dat ben ik wel degelijk! En hoe! Gelukkig stonden mijn ouders vierkant achter mij.’ Ik was buiten adem van mijn tirade en keek naar de hut: 'Maar jij,’ vroeg ik, ‘hoe heb jij dat gedaan al die jaren? Je moest toch naar school en dergelijke. En hoe deed je dat met eten?’
Victor ging weer zitten. Hij vertelde dat hij veel hulp heeft gekregen van, bijvoorbeeld, het leger des Heils. Thuisloze jongeren hielden elkaar in de gaten en waren goed georganiseerd. Zo zorgden ze ook samen voor geld. Hij was nooit echt alleen geweest. Rond zijn twintigste heeft hij toen zijn vriend ontmoet. ‘Maar,' en zo draaide hij het gesprek weer om; 'jij bent een prachtige meid. Ik zie niets jongensachtigs in jou. Je moet stoppen met jezelf naar beneden halen, ik heb er best zicht op hoor.’ Hij gaf me een knipoog. ‘Ok, ik ben natuurlijk wel halfblind,’ fnuikte hij.
Lieve Victor. Dat hij bestond was voor mij al een geruststelling. Veel meer dan dat hoefde hij niet te doen. Ik kon weer even verder.
Victor ook want hij stond op en trok zijn fiets van de grond. Samen liepen we over het oude bruggetje richting het nieuwere park. Het was een vreemde plek voor zo’n aangelegd wandelpark.
Nieuw maar toch al zo vertrouwd. Platgetreden paden lijken het nu al. En in dat geval zijn ze zeker ook voor mij aangelegd. Opdat ik ze zou betreden en mij tegoed zou doen. Maar hoe vaak ik er ook voetstappen volgde, nooit eerder waren de mijne de zijne tegengekomen. Laat staan gevolgd.. Heremieten vinden elkaar niet snel. Zeker niet op eigen grondgebied. Dat is zonde. Ze begrijpen elkaar.
Bij het afscheid was het enige wat hij vroeg; ‘volgende week weer?’
Ik knikte; 'ja graag, volgende week weer!'
---
Juist op de dag dat de zomer begon maar voor mij alles leek te eindigen, gebeurde dit. Het kon geen toeval zijn. Kalm weer was het. Klam kalm. Die dag kon ik de sereniteit, dat dodelijke gevoel van rust en vrede, voortkabbelende beekjes en in de lucht sputterende sportvliegtuigjes echter niet verdragen.
Ik had al uren gelopen. Zomaar ergens op een zanderig pad langs een drukbereden snelweg. Stap na stap liet ik alles achter. Op grote afstand speelden een paar jongens voetbal. Nog verder weg zag ik dat grijze slierten rook, uit hoge industriële schoorstenen geblazen, de oneindig blauwe hemel leken te gebruiken als achtergrond voor hun duister schimmenspel. Het kon mij niet lang boeien.
Ik was niet de enige die daar liep. Er waren andere wandelaars en ook fietsers, die elkaar, hier en daar noodgedwongen, passeerden op de smalle paden.
Een fietser die al drie keer voorbij gereden was en die steeds als hij langskwam zijn hand opstak, stopte en stapte af. Ik had in de snelheid van het voorbijgaan niet opgemerkt dat hij al behoorlijk op leeftijd was. Ik schrok toen ik zijn gezicht zag. Niet zozeer omdat hij oud was, maar een groot litteken vertekende de helft van zijn gelaat.
Hij glimlachte en zocht met zijn handen in zijn broekzakken. Doodgemoedereerd.
Terwijl hij met priemende ogen de omgeving aftastte haalde hij een pakje sigaretten tevoorschijn en bood mij er eentje aan. Gretig stak ik ‘m op.
Hoewel hij gefixeerd leek op iets wat zich blijkbaar achter mijn rug afspeelde besloot ik niet om te kijken. Zo stond ik daar als versteend.
‘Weet je,’ sprak de man onverhoeds; ‘je maakt me nerveus met je gezwijg. Zeg dan gewoon dat ik moet opsodemieteren!’
Ik liet mijn sigaret op de grond vallen en begon me ongemakkelijk te voelen. Deze hele situatie benauwde me. Ik keek de man zonder te knipperen in zijn staalblauwe ogen terwijl ik nadacht over gisteren.
Hij moest eens weten. De weken hiervoor heb ik amper geslapen. Ik verafschuwde mezelf, leven in het algemeen en mijn omgeving. Dus heb ik een besluit genomen. Toen ik afgelopen nacht mijn straat uitliep wist ik dat ik alleen door een wonder nog terug zou keren. De bestrating had geglansd vanwege mottige regen en ik leek te rolschaatsen op een grote glimworm die zich een baan zocht door de uitgestorven stad. Ik was bang geweest er vanaf te glijden. Lichten van auto’s beroerden de straten die anders zo levenloos zijn. Er tekenden zich schaduwen af als in een schouwspel. Enkele seconden maar, toen viel het doek weer.
Er was ook nog een kikker voor mijn voeten gesprongen toen ik bij de vijver op een bankje was gaan zitten. Misschien, als ik hem teder kuste, werd het wel een prins.
Ik had het beestje opgepakt. Een weke substantie rubberachtige huid met kraaloogjes. Net toen ik het wou kussen was het weggesprongen.
‘Hier,' hoorde ik de oude man ineens zeggen, ‘neem het hele pakje maar. Ik heb nog genoeg sigaretten.’ Vaderlijk frommelde hij het pakje in mijn jaszak. Nonchalant ging hij op de bagagedrager van zijn fiets zitten en hield een hand voor zijn ogen als bescherming tegen de uitbundige zon.
Was deze man een engel in vermomming? Eentje die mij van mijn plan af moest houden? Iets in zijn blik maakte me onzeker maar ik kon niet van hem weglopen.
De man schraapte zijn keel. 'Zeg, jij bent toch niet bang voor mij?’ Vroeg hij enigszins weifelend. Ik gebaarde van niet. 'Victor is de naam,' lachte hij en stak toen zijn arm naar me uit. Zijn stevige handdruk verbaasde mij.
Ik dacht na maar zei niets. Uitgeblust liet ik me op de grond zakken, midden op het pad. Het warme zand bood soelaas. Victor had toen zijn fiets neergelegd en van zijn vest een kussentje gemaakt waar hij op ging zitten. De zon trok zich terug achter dompige wolken.
Het begon wat te regenen. Niet hard, niet veel, maar genoeg om het leven in een melancholiek decor te plaatsen. Ik begon me steeds naargeestiger te voelen. We waren per slot van rekening vreemden voor elkaar. We hadden het daarom beter kunnen afdoen met een simpel handgebaar. We haddenkunnen lachen met ingeslikte tranen en verder hadden we moeten zwijgen. Als ik hem niet was tegengekomen zou ik zo ver gelopen zijn als nodig was. Net zolang totdat ik was waar ik zijn moest. Net zolang tot ik bedaarde.
‘Wist je dat dit vroeger een groot weiland was?’ vroeg Victor. En zonder op antwoord te wachten; ‘ja, echt. Het enige waar je toen voor op moest passen was koeienstront. Het lag er hier vol mee.’
Ik knikte, slikte en twijfelde voor ik uitdagend antwoordde; ‘En weet u dat ik vroeger een man was? Ja, echt. Het enige waar ik toen voor op moest passen was dat mijn lul niet tussen mijn ritssluiting kwam. Hoe doen jullie mannen dat toch?' Vals keek ik hem aan.
Ik zag dat hij schrok en even bleef het stil.
Het verkeer raasde geconditioneerd door.
Victor zijn linkerhand verdween in een binnenzak van zijn vest. Hij haalde daar een klein flesje uit en nam een slok. ‘Mijn gevoel verhardt,’ begon hij; ‘maar mijn lichaam wordt zachter en mijn ogen zien niet veel meer. Horen gaat nog wonderwel goed maar alles wat ik hoor is lawaai. Lawaai om niks!’ Hij keek me strak aan.
‘Mijn wil is geslonken en mijn kunnen verdwenen. Mijn moed overbodig en mijn vrees onterecht. En, ik geloof het zelf niet,’ hij begon nu te fluisteren; ‘na een jenevertje ben ik al in de lorum.. Na eentje al.’
Hij nam nog een slok uit zijn flesje en hield het daarna met een vragende blik onder mijn neus. Ik sloeg dit aanbod twijfelend af. Ik ben allergisch voor alcohol.
Victor stopte het flesje veilig weg. 'Ook goed,’ bromde hij.
Ik had alweer spijt van mijn botte-bijl techniek. Ik vond mezelf een enorme trut! Victor wist waarschijnlijk niet hoe te reageren. En dat lag vooral aan mij. Dat wist ik heel goed.
‘Weet je meisje,’ klonk toch zijn stem; ‘dat je geen zondagskind bent had ik al gezien. Ik stopte niet voor niets. Wat je me verteld.. klinkt voor mij als science fiction. Maar dat betekent geenszins dat ik je niet begrijp!’ Hij klonk ernstig; 'In mijn tijd had je die mogelijkheid nog niet. Ook al wilde je heel graag. En ik kende ze, die het wilden. Geloof me. Er werd over gedroomd!’
Nu viel ik even stil. Mijn ego-ballon klapte uit elkaar.
Ik had gedurende zijn hele betoog langs hem heen gekeken. Ik werd geraakt door zijn uitspraken maar was ook gefascineerd door een jongen die in de verte als verdwaald heen en weer liep, marcherend in het slome zand waarin hij zich stap na stap met kracht afzette. Ik hield van wat ik zag en ik hield van wat ik hoorde. Twee tegengestelde behoeften die door de inmiddels weer brandende zon én mijn gedachten, aan elkaar werden gesmeed tot een eensluidend geheel. Tot die verbale bliksem insloeg en Victor won!
‘Ik wil je iets laten zien, loop je mee?’ Victor stond op, trok zijn vest aan en monsterde de omgeving; ‘we moeten daarheen,’ wees hij achter zich.
Aarzelend pakte ik zijn uitgestoken hand. Terwijl we liepen zwegen we. We passeerden de verre jongen.. Hij zag ons nu ook. Hij zwaaide en ik zwaaide enthousiast terug. Hij bleef wuiven.
Toen ik over mijn schouder keek zag ik een meisje aan komen lopen. Heftig gebarend. Ik voelde me voor schut staan.
Op de snelweg nam het verkeer toe. Een grijsgrauwe walm steeg op van het asfalt. Victor floot een mineurig deuntje. Ik stak nog een sigaret op.
‘Nu moeten we daarheen,’ wees Victor aan; ‘zie je dat bruggetje over het drooggelegde slootje?’
Ik zag inderdaad wat hij bedoelde. Het was me eerder niet opgevallen.
We liepen er heen. Het was een houten bruggetje waar de leuning vanaf was gebroken. Ook de brugvloer vertoonde een diepe scheur en oogde vervallen. Aan de overkant van het bruggetje stond een groep bomen. Ik schat een stuk of acht. Het waren grote, oude bomen die dichtbegroeid waren. Daar vlak naast lag een berg enorme stenen. Zo uit de verte deden ze wel wat aan een hunebed denken maar dat was het niet. Het was iets anders. Ik kon niet goed zien wat.
‘Kom,’ klonk het uitnodigend, en ik betrad de brugvloer. Het viel op dat hij precies wist waar het hout sterk genoeg was om ons te dragen. Alsof iemand me zijn huis liet zien wees hij me op allerlei wetenswaardigheden. Ik vond het eerlijk gezegd vermoeiend. Dat mijn kleding inmiddels onder de modder zat en mijn haar steeds bleef haken in die rottakken, dat zag hij niet!
‘Wil je me even helpen?’ Victor stond inmiddels bij de stenen die de fundering van een gammele hut bleken te zijn. Schots en scheef, maar dat deed er blijkbaar niet toe. ‘De ingang is dichtgegroeid dus we moeten even wat troep weghalen,’ sprak hij monter. 'We?’ was mijn enige respons..
Nadat we overeen waren gekomen dat hij mij ook op een boomstronk kon uitleggen waarom we hier nu eigenlijk zo dringend heen moesten, kwam de aap uit de mouw: ‘Kijk,’ begon hij aarzelend, 'in die hut heb ik zes jaar min of meer gewoond. Ik ben het ouderlijk huis ontvlucht op mijn vijftiende, ik zat zo ontzettend met mezelf in de knoop dat ik liever zonder huis was dan met mijn ouders. Op een gegeven moment heb ik gewoon mijn jas aangetrokken en ben ik weggegaan. Eerst nog goed rondgekeken. Mijn oude nest schoongemaakt. Maar toen ik die laatste keer de deur van mijn kamertje achter mij dichttrok was dat voor altijd. Dat wist ik.’
Victor stond op en liep naar de brug. ‘Toen,’ zo vertelde hij verder, 'ben ik door de hal naar de huiskamer gelopen. Daar zaten mijn ouders naast elkaar op de bank. Een beetje parmantig, als ware ze koninklijk. Ik geloof dat ik ze een hand gaf. Toen heb ik me omgedraaid en ben weggelopen.’
De lach was nu geheel van zijn gezicht verdwenen. Hij liep op me af, nam een slok uit zijn trouwe flesje en hield deze daarna wederom onder mijn neus.
'Wil je echt niet?' probeerde hij; ‘het is stroh rum. Lekker hoog percentage. Zalig. Maar als ik dat flesje alleen leeg moet drinken kan ik zo dadelijk niet meer naar huis fietsen.’
Ik pakte het aangereikte flesje aan en nam een forse slok. Als een vuurbal zonk de drank omlaag. Mijn maag trok samen. ‘Ik wil niet meer,’ kreunde ik.
Victor wilde het flesje terug nemen maar dat bedoelde ik niet. ‘Nee!’ haastte ik me daarom te zeggen; ‘ik wil niks meer. Ik ben alles zo zat! De weken voor gisteravond heb ik amper rust gehad. Ik kon de slaap niet vatten. Pas als de ochtend inviel en het daglicht bescherming bood kon ik slapen. Maar ik werd steeds weer te vroeg wakker.’
Ik nam snel nog een slok van de stroperige drank. Victor zat met een stok in het zand te roeren en keek verstoord op omdat ik stopte met mijn verhaal. Hij vroeg zijn flesje terug en moedigde me aan.
'Ik lijk mijn laatste stukje vertrouwen verloren te hebben,' ging ik verder; ‘en sinds mijn geliefde weg is kan ik mijzelf niet langer accepteren. Hij heeft mij gezegd dat hij toch steeds die man in mij ziet. Dat kon hij niet langer negeren en daarom heeft hij het uitgemaakt. Zoiets.. Ik lijk dus gewoon op een mislukte travestiet. Zo zal hij dat zien. Zo zal iedereen dat altijd blijven zien. In hun ogen ben ik geen vrouw. Maar dat ben ik wel degelijk! En hoe! Gelukkig stonden mijn ouders vierkant achter mij.’ Ik was buiten adem van mijn tirade en keek naar de hut: 'Maar jij,’ vroeg ik, ‘hoe heb jij dat gedaan al die jaren? Je moest toch naar school en dergelijke. En hoe deed je dat met eten?’
Victor ging weer zitten. Hij vertelde dat hij veel hulp heeft gekregen van, bijvoorbeeld, het leger des Heils. Thuisloze jongeren hielden elkaar in de gaten en waren goed georganiseerd. Zo zorgden ze ook samen voor geld. Hij was nooit echt alleen geweest. Rond zijn twintigste heeft hij toen zijn vriend ontmoet. ‘Maar,' en zo draaide hij het gesprek weer om; 'jij bent een prachtige meid. Ik zie niets jongensachtigs in jou. Je moet stoppen met jezelf naar beneden halen, ik heb er best zicht op hoor.’ Hij gaf me een knipoog. ‘Ok, ik ben natuurlijk wel halfblind,’ fnuikte hij.
Lieve Victor. Dat hij bestond was voor mij al een geruststelling. Veel meer dan dat hoefde hij niet te doen. Ik kon weer even verder.
Victor ook want hij stond op en trok zijn fiets van de grond. Samen liepen we over het oude bruggetje richting het nieuwere park. Het was een vreemde plek voor zo’n aangelegd wandelpark.
Nieuw maar toch al zo vertrouwd. Platgetreden paden lijken het nu al. En in dat geval zijn ze zeker ook voor mij aangelegd. Opdat ik ze zou betreden en mij tegoed zou doen. Maar hoe vaak ik er ook voetstappen volgde, nooit eerder waren de mijne de zijne tegengekomen. Laat staan gevolgd.. Heremieten vinden elkaar niet snel. Zeker niet op eigen grondgebied. Dat is zonde. Ze begrijpen elkaar.
Bij het afscheid was het enige wat hij vroeg; ‘volgende week weer?’
Ik knikte; 'ja graag, volgende week weer!'
---
maandag 4 juli 2016
VIA VARNA (DEEL 1)
“DE BOK IS DOOD EN HET WAS ZIJN BLOED WAT HET MES ROOD KLEURDE. MEVROUW DAALMEIER MOEST EENS WETEN..”
--VIA VARNA (DEEL 1) --
De trein kwam piepend en krakend tot stilstand. Sissend openden de deuren zich. Het was acht uur in de ochtend en een koele nevel dompelde het perron onder in een wonderlijk witte waas. Ik wierp mijn koffers uit de wagon. Te moe om beschaafd te zijn, te warrig om normaal te doen. Een rijzige oude vrouw met knot en uilenbril foeterde me uit. Ik deed of ik haar niet verstond.
Voor het station stond een lange rij taxi's op klanten te wachten. Een onvriendelijke Aziaat -hij stond nu eenmaal vooraan- reed me zwijgend naar mijn hotel. Ik, ook geen behoefte aan amicaal gedoe, keek star voor me uit.
We doorkruisten de ontwakende stad. De straatputten walmden, stadsverlichting doofde en we raakten bijna een overstekende hond. Ik vloekte.
De chauffeur gaf geen krimp, reed een stuk tegen het verkeer in en stopte onverwachts voor een vervallen gebouw. Het hotel deed me denken aan de set van een goedkope horrorfilm. In de grijsheid van die dag voelde het zeer Oost-Europees aan. Achter de balie stond een chagrijnige nicht. Verveeld overhandigde hij mij de sleutel van mijn kamer.
Ik sleepte mijn koffers de trappen op en zocht op de derde verdieping het kamernummer. Rul tapijt in de lange gang rook naar de dood. De kamer leek op een te grote grafkist. Een pijpenla, kanten beddengoed.
Ik heb toen even aan de sardonische lach van De Bok gedacht en was alsnog tevreden met mijn tijdelijk onderkomen. De Bok had mij in zijn koude klauwen gehad en ik was er maar mooi aan ontsnapt. Dat maakte alle bitter zoet.
Ik ontsloot een koffer en pakte deze uit. Enkele verzorgingsproducten, een paar schoenen, kleding en wat boeken. Toen ik een kastdeur opende bleek er toch iets van leven in dat hotel. Een muis schoot langs mijn voeten, een vette spin trok zich ijlings terug en twee bromvliegen zoemden prominent om aandacht. En aandacht kregen ze!
Daarna vroeg ik mij af of het eigenlijk wel normaal is; sorry zeggen als je een vlieg doodslaat.?
Niet dat ik dat vaak en zonder reden doe. Als ik na een frontale aanval op mijn voorhoofd het geduld verlies wil het weleens voorkomen.
Sorry zeggen klinkt dan wel lief en aardig, maar wat heeft zo'n beestje daaraan als het onherkenbaar op de grond eindigt? Waarom zou ik me verontschuldigen?
Zit er ergens in mijn streng atheïstische brein een calvinistisch reli-geheugen? Een goddelijk onderbewustzijn? En leg ik daar dan verantwoording aan af? Het zou niet veel gekker moeten worden.
Waarom zou God zich druk maken om zijn zelf bedacht systeem? Hij kan moeilijk alles in de gaten houden. Als de mens waarlijk naar zijn evenbeeld geschapen is, begrijpt Hij heus wel dat vliegende insecten rete-irritant zijn. Ze komen van zijn tekentafel. Toch?
Op de bodem van de koffer heb ik het mes teruggevonden. Ik plaatste het op de bovenste plank van de hotelkast. Het mes was vies en plakte aan mijn handen zoals mijn zware gemoed als hersenreuma aan mijn bewustzijn kleefde.
De wedstrijd was gespeeld. Na lang te hebben gestreden had ik daadwerkelijk gewonnen.
Als ik zou beschikken over empathie had ik mij waarschijnlijk onprettiger gevoeld.
Nu ervaarde ik vooral vrijheid en zoete wraak. Zo zou een Viking zich gevoeld kunnen hebben na een geslaagde rooftocht. Het is dat ik niet zingen kan, anders was ik in overwinningsgezang uitgebarsten.
De Bok is dood en het was zijn bloed wat het mes rood kleurde. Mevrouw Daalmeier moest eens weten. Zij is onlangs op de vlucht geslagen.
Iedereen die zich met deze man inliet zou vroeg of laat de klos zijn. Dat had mevrouw Daalmeier uiteindelijk ook begrepen.
Toen vorige week onverwachts haar hospita werd aangetroffen, mishandeld en gewurgd, heeft ze me huilend opgebeld. Mij bezwerend dat ik al die tijd gelijk had gehad. Kort daarna heeft zij, lichtelijk in paniek, een vliegtuig naar Vancouver genomen omdat haar zoon daar woont. Ze belde soms om mij op de hoogte te houden. Ze bleef nooit langer dan een dag op dezelfde plek had ze me verteld. Zelfs niet daar, aan die mooie Grote Oceaan. Arm mens.
Ikzelf was ronduit verdwaasd geweest. De Bok was niet mals maar dit ging mijn voorstellingsvermogen te buiten. Hij was zo’n man die jou met zijn woorden en duivelse lach inpakte waar je bij stond. Hij was mediterraans aantrekkelijk, sprak met Italiaans accent. Strak in het pak, meestal een Armani, maar verslaafd, crimineel en nietsontziend.
Vermoedelijk heeft de vroege dood van zijn Italiaanse moeder mede de richting bepaald die hij was ingeslagen.
Ik weet nog dat hij als klein, guitig jongetje alle moeders van de straat charmeerde. Ook de mijne. In niets leek het er op dat hij zich zou ontwikkelen tot de schrik van de buurt. Ons slaapstadje werd desalniettemin ruw wakker geschud toen zijn illegale talenten de overhand namen.
ik werd opgeschrikt door een aanzwellend koor van loeiende sirenes die niet veel later de straat vulden waar ik vanachter schrale vitrages zicht op had. Ik heb mezelf gezien, weerspiegeld in de ruiten. Ik schrok ervan, paranoïde als ik was.
Al snel bleek dat de politie doorreed. Pas toen daarna ook het nerveuze noodsignaal in volume afnam ontspande ik. Maar toch: Zou ik al gezocht worden? Dat kon toch helemaal niet? Heeft iemand onverhoopt De Bok gevonden? Mevrouw Daalmeier? Misschien was mevrouw Daalmeier helemaal niet naar Vancouver afgereisd? Ik had zo mijn twijfels gehad bij haar verhaal. Ze was de laatste tijd wel erg dik geweest met De Bok. Dat had me sowieso al niet lekker gezeten. Had zij, gewoon in Nederland, hem gevonden en de politie ingeschakeld? Ik had gedacht dat niemand zijn kamer op zou gaan. Niet zo snel althans.
Het waren vermoeiende en zich herhalende gedachten. En ze zaten me dwars. Ik moest haar bellen, of ik wilde of niet.
Ook was het inmiddels tot mij doorgedrongen dat ik mijn smartphone niet kon gebruiken. Het zou me verraden. Ik moest op zoek naar een vaste telefoon. Dat zou niet eenvoudig worden vanaf deze schuilplaats.
Waarom ik in mijn bangigheid in godsnaam voor Varna heb gekozen weet ik niet meer. Misschien omdat ik veroordelend vermoedde dat Bulgarije het niet zo nauw nam als het op de wet aankwam. Maar waarschijnlijk ook omdat Varna, als havenstad, mij aan Rotterdam deed denken. Die stad waar ik zo van hou.
Eerst moest ik wat voedsel zien te vinden. Ik was uitgehongerd en futloos.
Ik vond al snel een authentiek Bulgaars eethuis. Ze weten wel wat eten is, daar op de Balkan. De keuken is er divers door de invloed van onder andere Griekenland, Turkije en zelfs het Midden-Oosten. Ik had al geen moeite met de vele soepen, koud of warm, maar de stoofschotel die ik er bestelde sloeg alles. Het was mede daardoor dat ik met de eerste grote tegenslag – mevrouw
Daalmeier was tot dan telefonisch onbereikbaar- kon omgaan. Voor zulk kalfsvlees had ik bij wijze van spreken een moord begaan. Ook al was dat, in mijn situatie, een gestoorde gedachtegang.
Vanachter het tafeltje waaraan ik mij tegoed deed heb ik nauwlettend de ingang van het schamele eettentje in de gaten kunnen houden. Naast de deur hing een ouderwetse munttelefoon. Ik moest het nog een keer proberen, later, na de baklava.
Uiteindelijk, na twee dagen, nam mevrouw Daalmeier het gesprek aan. Toen zij hoorde dat ik het was heeft ze even gehuild. Het is mij gelukt haar te kalmeren.
‘Mevrouw Daalmeier, rustig maar,’ heb ik gezegd, ‘U loopt niet langer gevaar. Arno is dood.'
Zij weigerde het om hem De Bok te noemen en gebruikte steevast zijn echte naam; Arno.
Ik was hem De Bok gaan noemen om zijn korte lontje, zijn koppigheid en zijn afwijkend hoge voorhoofd die iets van het midden gekliefd leek door een diepe denkfrons. Mevrouw Daalmeier, vond die bijnaam ongepast. Erudiet als zij was opgevoed, stond zij pal voor etiquette. Ik paste me slechts aan.
‘Ik snap er niets van,’ vermande zij zichzelf, ‘eergisteren heeft hij mijn voice-mail nog ingesproken. Hij zei dat hij wist waar ik zat. Niet dat ik dat geloofde. Hij zei ook dat hij jou zocht.’ Ze pauzeerde. Ik zag haar voor me, zenuwachtig sigarettenrook inhalerend.
‘Wat is er gebeurd Paulus?’ hervatte ze; ‘Wat is er met hem gebeurd?? Weet jij er iets van?' Ze klonk op dat moment net als vroeger, toen zij nog mijn juf was van groep zeven. Zij was een stuk jonger in die tijd en haar korte krullen waren nog bruin geweest in plaats van het huidige grijs. Eigenlijk is het ongelooflijk, de grote rol die zij in mijn leven speelt. Voornamelijk omdat zij in het huis naast het onze woont. Ze heeft daar sinds haar scheiding altijd een kamer gehuurd, als eenzame, oude vrijster.
In diezelfde straat, twee huizen verderop, was ooit De Bok geboren en getogen. Sinds een aantal jaar echter, huurde ook hij een kamer bij onze buurvrouw die zichzelf als hospita levensvervulling had geschonken en meer als bemoeizuchtige moeder opereerde dan als verhuurster met benefits. Hoogstwaarschijnlijk heeft die eigenschap uiteindelijk haar treurige noodlot bepaald.
Ik wist niet of ik mevrouw Daalmeier de waarheid kon zeggen. Die luidde dat ik De Bok met een antieke kandelaar de hersenen heb ingeslagen nadat hij mij met een mes had aangevallen. Om precies te zijn; hij had mij al weken bedreigd nadat ik bij de politie had gesolliciteerd als receptionist. Ik werd afgewezen maar schijnbaar was dat voor hem al voldoende geweest om in paniek te raken. Nu snapte ik waarom.
Aangezien hij ondanks mijn ongenadig rake klap nog leek te ademen heb ik toen zijn mes gepakt. En gebruikt. Ik ben nooit eerder van iets zo misselijk geweest.
Zou mevrouw Daalmeier die feiten aankunnen of kende zij deze al omdat ze heimelijk onder een hoedje had gespeeld met De Bok? Luisterde de Nederlandse politie mee? Of was ze werkelijk in Vancouver en zou ze hooguit ontstemd raken? Ik gokte toch maar op de laatste mogelijkheid. Ik had het mens altijd vertrouwd. Achterdocht werkt nooit productief.
Mijn paranoia het hoofd biedend haalde ik daarom diep adem en antwoordde: ‘Ik heb hem uit noodweer vermoord.’ Het bleef stil. ‘En ik ben daarna het land ontvlucht, net als u. Ik ben in Varna, Bulgarije, en weet ook niet wat ik doen moet.’
WORDT VERVOLGD.
--VIA VARNA (DEEL 1) --
De trein kwam piepend en krakend tot stilstand. Sissend openden de deuren zich. Het was acht uur in de ochtend en een koele nevel dompelde het perron onder in een wonderlijk witte waas. Ik wierp mijn koffers uit de wagon. Te moe om beschaafd te zijn, te warrig om normaal te doen. Een rijzige oude vrouw met knot en uilenbril foeterde me uit. Ik deed of ik haar niet verstond.
Voor het station stond een lange rij taxi's op klanten te wachten. Een onvriendelijke Aziaat -hij stond nu eenmaal vooraan- reed me zwijgend naar mijn hotel. Ik, ook geen behoefte aan amicaal gedoe, keek star voor me uit.
We doorkruisten de ontwakende stad. De straatputten walmden, stadsverlichting doofde en we raakten bijna een overstekende hond. Ik vloekte.
De chauffeur gaf geen krimp, reed een stuk tegen het verkeer in en stopte onverwachts voor een vervallen gebouw. Het hotel deed me denken aan de set van een goedkope horrorfilm. In de grijsheid van die dag voelde het zeer Oost-Europees aan. Achter de balie stond een chagrijnige nicht. Verveeld overhandigde hij mij de sleutel van mijn kamer.
Ik sleepte mijn koffers de trappen op en zocht op de derde verdieping het kamernummer. Rul tapijt in de lange gang rook naar de dood. De kamer leek op een te grote grafkist. Een pijpenla, kanten beddengoed.
Ik heb toen even aan de sardonische lach van De Bok gedacht en was alsnog tevreden met mijn tijdelijk onderkomen. De Bok had mij in zijn koude klauwen gehad en ik was er maar mooi aan ontsnapt. Dat maakte alle bitter zoet.
Ik ontsloot een koffer en pakte deze uit. Enkele verzorgingsproducten, een paar schoenen, kleding en wat boeken. Toen ik een kastdeur opende bleek er toch iets van leven in dat hotel. Een muis schoot langs mijn voeten, een vette spin trok zich ijlings terug en twee bromvliegen zoemden prominent om aandacht. En aandacht kregen ze!
Daarna vroeg ik mij af of het eigenlijk wel normaal is; sorry zeggen als je een vlieg doodslaat.?
Niet dat ik dat vaak en zonder reden doe. Als ik na een frontale aanval op mijn voorhoofd het geduld verlies wil het weleens voorkomen.
Sorry zeggen klinkt dan wel lief en aardig, maar wat heeft zo'n beestje daaraan als het onherkenbaar op de grond eindigt? Waarom zou ik me verontschuldigen?
Zit er ergens in mijn streng atheïstische brein een calvinistisch reli-geheugen? Een goddelijk onderbewustzijn? En leg ik daar dan verantwoording aan af? Het zou niet veel gekker moeten worden.
Waarom zou God zich druk maken om zijn zelf bedacht systeem? Hij kan moeilijk alles in de gaten houden. Als de mens waarlijk naar zijn evenbeeld geschapen is, begrijpt Hij heus wel dat vliegende insecten rete-irritant zijn. Ze komen van zijn tekentafel. Toch?
Op de bodem van de koffer heb ik het mes teruggevonden. Ik plaatste het op de bovenste plank van de hotelkast. Het mes was vies en plakte aan mijn handen zoals mijn zware gemoed als hersenreuma aan mijn bewustzijn kleefde.
De wedstrijd was gespeeld. Na lang te hebben gestreden had ik daadwerkelijk gewonnen.
Als ik zou beschikken over empathie had ik mij waarschijnlijk onprettiger gevoeld.
Nu ervaarde ik vooral vrijheid en zoete wraak. Zo zou een Viking zich gevoeld kunnen hebben na een geslaagde rooftocht. Het is dat ik niet zingen kan, anders was ik in overwinningsgezang uitgebarsten.
De Bok is dood en het was zijn bloed wat het mes rood kleurde. Mevrouw Daalmeier moest eens weten. Zij is onlangs op de vlucht geslagen.
Iedereen die zich met deze man inliet zou vroeg of laat de klos zijn. Dat had mevrouw Daalmeier uiteindelijk ook begrepen.
Toen vorige week onverwachts haar hospita werd aangetroffen, mishandeld en gewurgd, heeft ze me huilend opgebeld. Mij bezwerend dat ik al die tijd gelijk had gehad. Kort daarna heeft zij, lichtelijk in paniek, een vliegtuig naar Vancouver genomen omdat haar zoon daar woont. Ze belde soms om mij op de hoogte te houden. Ze bleef nooit langer dan een dag op dezelfde plek had ze me verteld. Zelfs niet daar, aan die mooie Grote Oceaan. Arm mens.
Ikzelf was ronduit verdwaasd geweest. De Bok was niet mals maar dit ging mijn voorstellingsvermogen te buiten. Hij was zo’n man die jou met zijn woorden en duivelse lach inpakte waar je bij stond. Hij was mediterraans aantrekkelijk, sprak met Italiaans accent. Strak in het pak, meestal een Armani, maar verslaafd, crimineel en nietsontziend.
Vermoedelijk heeft de vroege dood van zijn Italiaanse moeder mede de richting bepaald die hij was ingeslagen.
Ik weet nog dat hij als klein, guitig jongetje alle moeders van de straat charmeerde. Ook de mijne. In niets leek het er op dat hij zich zou ontwikkelen tot de schrik van de buurt. Ons slaapstadje werd desalniettemin ruw wakker geschud toen zijn illegale talenten de overhand namen.
ik werd opgeschrikt door een aanzwellend koor van loeiende sirenes die niet veel later de straat vulden waar ik vanachter schrale vitrages zicht op had. Ik heb mezelf gezien, weerspiegeld in de ruiten. Ik schrok ervan, paranoïde als ik was.
Al snel bleek dat de politie doorreed. Pas toen daarna ook het nerveuze noodsignaal in volume afnam ontspande ik. Maar toch: Zou ik al gezocht worden? Dat kon toch helemaal niet? Heeft iemand onverhoopt De Bok gevonden? Mevrouw Daalmeier? Misschien was mevrouw Daalmeier helemaal niet naar Vancouver afgereisd? Ik had zo mijn twijfels gehad bij haar verhaal. Ze was de laatste tijd wel erg dik geweest met De Bok. Dat had me sowieso al niet lekker gezeten. Had zij, gewoon in Nederland, hem gevonden en de politie ingeschakeld? Ik had gedacht dat niemand zijn kamer op zou gaan. Niet zo snel althans.
Het waren vermoeiende en zich herhalende gedachten. En ze zaten me dwars. Ik moest haar bellen, of ik wilde of niet.
Ook was het inmiddels tot mij doorgedrongen dat ik mijn smartphone niet kon gebruiken. Het zou me verraden. Ik moest op zoek naar een vaste telefoon. Dat zou niet eenvoudig worden vanaf deze schuilplaats.
Waarom ik in mijn bangigheid in godsnaam voor Varna heb gekozen weet ik niet meer. Misschien omdat ik veroordelend vermoedde dat Bulgarije het niet zo nauw nam als het op de wet aankwam. Maar waarschijnlijk ook omdat Varna, als havenstad, mij aan Rotterdam deed denken. Die stad waar ik zo van hou.
Eerst moest ik wat voedsel zien te vinden. Ik was uitgehongerd en futloos.
Ik vond al snel een authentiek Bulgaars eethuis. Ze weten wel wat eten is, daar op de Balkan. De keuken is er divers door de invloed van onder andere Griekenland, Turkije en zelfs het Midden-Oosten. Ik had al geen moeite met de vele soepen, koud of warm, maar de stoofschotel die ik er bestelde sloeg alles. Het was mede daardoor dat ik met de eerste grote tegenslag – mevrouw
Daalmeier was tot dan telefonisch onbereikbaar- kon omgaan. Voor zulk kalfsvlees had ik bij wijze van spreken een moord begaan. Ook al was dat, in mijn situatie, een gestoorde gedachtegang.
Vanachter het tafeltje waaraan ik mij tegoed deed heb ik nauwlettend de ingang van het schamele eettentje in de gaten kunnen houden. Naast de deur hing een ouderwetse munttelefoon. Ik moest het nog een keer proberen, later, na de baklava.
Uiteindelijk, na twee dagen, nam mevrouw Daalmeier het gesprek aan. Toen zij hoorde dat ik het was heeft ze even gehuild. Het is mij gelukt haar te kalmeren.
‘Mevrouw Daalmeier, rustig maar,’ heb ik gezegd, ‘U loopt niet langer gevaar. Arno is dood.'
Zij weigerde het om hem De Bok te noemen en gebruikte steevast zijn echte naam; Arno.
Ik was hem De Bok gaan noemen om zijn korte lontje, zijn koppigheid en zijn afwijkend hoge voorhoofd die iets van het midden gekliefd leek door een diepe denkfrons. Mevrouw Daalmeier, vond die bijnaam ongepast. Erudiet als zij was opgevoed, stond zij pal voor etiquette. Ik paste me slechts aan.
‘Ik snap er niets van,’ vermande zij zichzelf, ‘eergisteren heeft hij mijn voice-mail nog ingesproken. Hij zei dat hij wist waar ik zat. Niet dat ik dat geloofde. Hij zei ook dat hij jou zocht.’ Ze pauzeerde. Ik zag haar voor me, zenuwachtig sigarettenrook inhalerend.
‘Wat is er gebeurd Paulus?’ hervatte ze; ‘Wat is er met hem gebeurd?? Weet jij er iets van?' Ze klonk op dat moment net als vroeger, toen zij nog mijn juf was van groep zeven. Zij was een stuk jonger in die tijd en haar korte krullen waren nog bruin geweest in plaats van het huidige grijs. Eigenlijk is het ongelooflijk, de grote rol die zij in mijn leven speelt. Voornamelijk omdat zij in het huis naast het onze woont. Ze heeft daar sinds haar scheiding altijd een kamer gehuurd, als eenzame, oude vrijster.
In diezelfde straat, twee huizen verderop, was ooit De Bok geboren en getogen. Sinds een aantal jaar echter, huurde ook hij een kamer bij onze buurvrouw die zichzelf als hospita levensvervulling had geschonken en meer als bemoeizuchtige moeder opereerde dan als verhuurster met benefits. Hoogstwaarschijnlijk heeft die eigenschap uiteindelijk haar treurige noodlot bepaald.
Ik wist niet of ik mevrouw Daalmeier de waarheid kon zeggen. Die luidde dat ik De Bok met een antieke kandelaar de hersenen heb ingeslagen nadat hij mij met een mes had aangevallen. Om precies te zijn; hij had mij al weken bedreigd nadat ik bij de politie had gesolliciteerd als receptionist. Ik werd afgewezen maar schijnbaar was dat voor hem al voldoende geweest om in paniek te raken. Nu snapte ik waarom.
Aangezien hij ondanks mijn ongenadig rake klap nog leek te ademen heb ik toen zijn mes gepakt. En gebruikt. Ik ben nooit eerder van iets zo misselijk geweest.
Zou mevrouw Daalmeier die feiten aankunnen of kende zij deze al omdat ze heimelijk onder een hoedje had gespeeld met De Bok? Luisterde de Nederlandse politie mee? Of was ze werkelijk in Vancouver en zou ze hooguit ontstemd raken? Ik gokte toch maar op de laatste mogelijkheid. Ik had het mens altijd vertrouwd. Achterdocht werkt nooit productief.
Mijn paranoia het hoofd biedend haalde ik daarom diep adem en antwoordde: ‘Ik heb hem uit noodweer vermoord.’ Het bleef stil. ‘En ik ben daarna het land ontvlucht, net als u. Ik ben in Varna, Bulgarije, en weet ook niet wat ik doen moet.’
WORDT VERVOLGD.
maandag 27 juni 2016
ANTOINETTE&HULLIYAH
---
Antoinette&Hulliyah
---
Gelukkig. Eindelijk was daar de oproep voor het vrijdaggebed. Ze keek uit het raam of ze Mo al richting moskee zag lopen. Ongeduldig had zij de hele ochtend gewacht op dit moment. Sterker; haar gehele week stond in het teken van wachten. En wachten duurt lang als je radeloos bent en slachtoffer van verboden liefde.
Ze wist dat in luttele minuten haar tweede mobiel zou afgaan. Ze wist ook dat ze de komende uren vrij zou zijn van Mo, haar man. Die gaat na zijn bezoek aan de moskee verbazingwekkend genoeg helemaal haram en keert meestal pas diep in de nacht beschonken en boos terug uit de stad.
Dit waren de enige uren waarin Mo Hulliyah niet in de gaten hield. En God wist hoe huzurlu zij daar van werd.
Ze liep, zoals altijd toch enigszins schuldbewust, naar de badkamer waar zij zich voor de spiegel ontdeed van haar hoofddoek. Daarna zocht zij in het boudoir, onderin de kaptafel naar haar make-up. Binnen enkele minuten veranderde zij van ingetogen en volgzame vrouw in haar vrije equivalent. Antoinette zou zo bellen wist ze, en dan wilde zij gereed zijn. Geen minuut zou ze verspillen.
Het was drie jaar geleden dat zij haar op de drukke zaterdagmarkt letterlijk tegen het lijf was gelopen. Sindsdien was niets meer zoals het ooit was.
Tegen haar uithuwelijking had zij zich alleen in eerste instantie verzet. Toen ze merkte dat ze haar moeder daar veel verdriet mee deed en mannelijke familieleden haar zelfs dreigden met uitsluiting, had ze die strijd opgegeven. Ze vond zichzelf ook een afvallige, slechte moslima. Wist zij toen veel? Ze wilde niet als psychiatrisch ziek te boek staan in haar gemeenschap. Ze kon niet zonder haar zussen, nichtjes en neefjes. Juist hier in het vrije Nederland had zij ze nodig als een winterjas tegen de kou.
Ze hield van haar cultuur maar niet van die eeuwige sociale controle. Als zij veel optrok met haar zusje lieten de mannen haar grotendeels met rust. In de veronderstelling verkerend dat zij elkaar dan corrigeerden en bewaakten met betrekking tot al te vrije levensopvattingen. Ze wist dat zij het zo slecht nog niet had.
Antoinette echter, had alle zekerheden die zij dacht te hebben in een oogopslag van tafel geveegd en daarmee antwoord gegeven op de zeurende levensvragen die Hulliyah al zolang het geluk ontnamen. Omdat zij niet begreep wat er achter schuilde. Omdat zij wel van seks wist en dit zelfs regelmatig passief onderging, maar de hele heisa er omheen nooit heeft begrepen. Ze voelde nooit iets. Hooguit pijn. Mannen waren een vanzelfsprekendheid voor haar maar nooit had zij zichzelf kunnen betrappen op warme gevoelens. De ophef over liefde en trouwen had zij daarom altijd als overdreven beschouwd. Als een verplichting.
Hoe anders was haar thuiskomen bij Antoinette geweest. Het bonzen van haar hart, de blos op haar wangen, het ongegeneerd blij zijn. Was dit nu wat haar cultuur als verwerpelijk zag? Hoe was dat mogelijk? Haar hele lichaam en ziel straalden het tegenovergestelde uit. Ze voelde zich meer thuis bij Antoinette dan bij Allah. En dat gegeven baarde haar niet eens veel zorgen. Geen Imam kon haar ervan overtuigen dat dit wat zij voelde haram zou zijn, slecht! Daarvoor was het simpelweg te overweldigend. Te echt. En te mooi.
Terwijl ze de laatste hand legt aan haar kapsel, gaat in het keukenkastje haar verborgen tweede telefoon over. Ze zweeft naar de keuken in opperste verrukking. Ze is weer precies op tijd, haar Antoinette.
Antoinette&Hulliyah
---
Gelukkig. Eindelijk was daar de oproep voor het vrijdaggebed. Ze keek uit het raam of ze Mo al richting moskee zag lopen. Ongeduldig had zij de hele ochtend gewacht op dit moment. Sterker; haar gehele week stond in het teken van wachten. En wachten duurt lang als je radeloos bent en slachtoffer van verboden liefde.
Ze wist dat in luttele minuten haar tweede mobiel zou afgaan. Ze wist ook dat ze de komende uren vrij zou zijn van Mo, haar man. Die gaat na zijn bezoek aan de moskee verbazingwekkend genoeg helemaal haram en keert meestal pas diep in de nacht beschonken en boos terug uit de stad.
Dit waren de enige uren waarin Mo Hulliyah niet in de gaten hield. En God wist hoe huzurlu zij daar van werd.
Ze liep, zoals altijd toch enigszins schuldbewust, naar de badkamer waar zij zich voor de spiegel ontdeed van haar hoofddoek. Daarna zocht zij in het boudoir, onderin de kaptafel naar haar make-up. Binnen enkele minuten veranderde zij van ingetogen en volgzame vrouw in haar vrije equivalent. Antoinette zou zo bellen wist ze, en dan wilde zij gereed zijn. Geen minuut zou ze verspillen.
Het was drie jaar geleden dat zij haar op de drukke zaterdagmarkt letterlijk tegen het lijf was gelopen. Sindsdien was niets meer zoals het ooit was.
Tegen haar uithuwelijking had zij zich alleen in eerste instantie verzet. Toen ze merkte dat ze haar moeder daar veel verdriet mee deed en mannelijke familieleden haar zelfs dreigden met uitsluiting, had ze die strijd opgegeven. Ze vond zichzelf ook een afvallige, slechte moslima. Wist zij toen veel? Ze wilde niet als psychiatrisch ziek te boek staan in haar gemeenschap. Ze kon niet zonder haar zussen, nichtjes en neefjes. Juist hier in het vrije Nederland had zij ze nodig als een winterjas tegen de kou.
Ze hield van haar cultuur maar niet van die eeuwige sociale controle. Als zij veel optrok met haar zusje lieten de mannen haar grotendeels met rust. In de veronderstelling verkerend dat zij elkaar dan corrigeerden en bewaakten met betrekking tot al te vrije levensopvattingen. Ze wist dat zij het zo slecht nog niet had.
Antoinette echter, had alle zekerheden die zij dacht te hebben in een oogopslag van tafel geveegd en daarmee antwoord gegeven op de zeurende levensvragen die Hulliyah al zolang het geluk ontnamen. Omdat zij niet begreep wat er achter schuilde. Omdat zij wel van seks wist en dit zelfs regelmatig passief onderging, maar de hele heisa er omheen nooit heeft begrepen. Ze voelde nooit iets. Hooguit pijn. Mannen waren een vanzelfsprekendheid voor haar maar nooit had zij zichzelf kunnen betrappen op warme gevoelens. De ophef over liefde en trouwen had zij daarom altijd als overdreven beschouwd. Als een verplichting.
Hoe anders was haar thuiskomen bij Antoinette geweest. Het bonzen van haar hart, de blos op haar wangen, het ongegeneerd blij zijn. Was dit nu wat haar cultuur als verwerpelijk zag? Hoe was dat mogelijk? Haar hele lichaam en ziel straalden het tegenovergestelde uit. Ze voelde zich meer thuis bij Antoinette dan bij Allah. En dat gegeven baarde haar niet eens veel zorgen. Geen Imam kon haar ervan overtuigen dat dit wat zij voelde haram zou zijn, slecht! Daarvoor was het simpelweg te overweldigend. Te echt. En te mooi.
Terwijl ze de laatste hand legt aan haar kapsel, gaat in het keukenkastje haar verborgen tweede telefoon over. Ze zweeft naar de keuken in opperste verrukking. Ze is weer precies op tijd, haar Antoinette.
donderdag 23 juni 2016
DE LAATSTE MIDDAG VAN VANILLE-MAMA
"JUIST OP HET MOMENT DAT HAAR LIPPEN ZICH KLEEFTRAAG OPENDEN OM DAARMEE HAAR ONGENOEGEN OVER MIJ HEEN TE SPUGEN, STRUIKELDE ZIJ"
De Laatste Middag Van Vanille-Mama.
'Ik ga haar NU direct schrijven dat zij ver over de schreef gaat.' Met gemaakte agressie, die ik herkende van vroeger, schoof zij ruw haar stoel naar achteren en liep naar het kabinetje waar haar schrijfgerei lag. 'Schrijven?' pareerde ik, 'als in pen en papier?' 'Ja!' antwoordde ze driftig, 'dat hele whats-app gedoe, ik heb er maling aan.' Als door een wesp gestoken maaide zij zich een weg door de opgestapelde troep die van haar huis een niet te nemen vesting hadden gemaakt en daardoor haar computer onvindbaar.
Mijn observerende oog viel op haar wiegende loopje. Wiegend, maar bijna militaristisch ritmisch. Lief maar koen. Precies zoals zij altijd van mij wegliep als ik weer eens iets onbetamelijks had uitgevroten en ik stiekem moest lachen om haar onaangekondigde fierheid. Omdat die zo haaks stond op haar alledaagse zelf en ook omdat zij haar opgerolde tong vervaarlijk tussen haar lippen perste ter ondersteuning van haar -toen nog- kortstondige boosaardigheid. Wat bij mij precies het tegenovergestelde effect sorteerde, en niet dat wat zij beoogde.
'Waar is mijn pen?' vroeg zij aan niemand in het bijzonder en trok daarbij de lades van het kastje geïrriteerd open en dicht. 'Waar, verdomme, is mijn pen!'
Ik zocht in de binnenzak van mijn colbert. In mijn linker broekzak, rechter broekzak. Ik kroop zelfs met haar mee over de vloer waar ik en passant ongeopende brieven van mezelf aantrof. En ik schrijf al een jaar of vijf geen brieven meer. Althans, niet op papier.
Beteuterd keek ik op en had daarmee uitzicht op haar donkerbruine plissé rok die vlak voor mij over de grond sluierde. Ergernis drong aan. Ik ging staan en ook zij trok zichzelf op. Zwijgend stonden we een aantal seconden in elkaars gezicht te puffen.
'Moet dit echt nu mama?' probeerde ik te sussen, 'je kunt sowieso beter niets schrijven als je boos bent. Echt ma, dat werkt niet. Kom eerst even tot jezelf.' Furieus schoten haar ogen vuur: 'Tot mezelf? Tot mezelf?? Ik BEN mezelf! Ik zal...ik wil...ik moet die hooischelf terechtwijzen! Anders loopt ze over me heen.'
En daar ging ze weer; op de knieën, zoekend naar het enige communicatiemiddel welke zij dacht te kunnen vinden en gebruiken. Toen zij vlak voor mij stond en ik niet anders kon dan aanschouwen, was mij al opgevallen dat ze dikke wallen onder de ogen had. Als een bedompte schilderijlijst haar groene ogen aan het zicht onttrekkend. Ze had nog wel mascara gebruikt had ik gezien, en volgens mij ook camouflage crème. Desondanks kon zij de tand des tijds niet langer verhullen.
Ooit had ze nog iets aantrekkelijks gehad, op het laatst was het alsof een galspuwend adder zich permanent op haar gelaat had genesteld. Voor een zoon onooglijk onaangenaam . Ze deed me rillen, de misantroop.
Ze rook naar bessenjenever en haar lippen plakten aan elkaar. Het was maar moeilijk voor te stellen dat deze lippen wellicht aanleiding waren geweest voor mijn verwekking nadat ze zinnelijk en uitdagend mijn vader hadden geprikkeld net zolang tot hij zijn plicht, het leveren van nageslacht, vervulde.
'Mam,' probeerde ik, 'is het misschien een idee dat ik eerst even bel en vraag of zij het zo bedoeld heeft, lijkt je dat wat?' Ik zei wel vaker gekke dingen op ongepaste momenten. Tenminste, dat vond zij. En nu was ik werkelijk te ver gegaan! Ik zag de spieren in haar wang samentrekken en juist op het moment dat haar lippen zich kleeftraag openden om daarmee haar ongenoegen over mij heen te spugen, struikelde zij over een stapel oude Mijn-Geheimen. Die las ze vroeger vaak. Het vaakst in de zomer. Op die ene zeldzame dag in het jaar dat we met de trein naar het strand gingen was mijn moeder onbereikbaar door de geheimen van anderen. Liefdesgeheimen uitgespeld in een armetierig tijdschriftje. Ook toen leidde het af.
'Nee, dat doe je niet,' hoorde ik haar stem, gebroken maar schel; 'help me overeind en ga een pen kopen. Hoor je? Een pen!' Haar pezige hand voelde koudbloedig aan en ik hoorde het een en ander kraken terwijl ik haar optrok. Als ik haar los had gelaten zou ze in elkaar zijn gestort als een kaartenhuis. Ik zag haar al liggen daar, met haar eigen geheimen tussen al die andere op het hoogpolig jaren-zeventig vloerkleed. Ik gunde het mezelf, maar nog niet genoeg.
Pietje-preciezerig had zij in haar knip gezocht naar een euro voor een pen. Geen twee euro, geen halve, nee; een hele euro! Er is een periode geweest dat zij helemaal niet zo vrekkig scheen, lang geleden, toen zij nog naar vanille rook en altijd leek te lachen. Dat was ruim voordat mijn vader had bekend meerdere lakens te delen.
Alsof ik daar iets aan kon doen.
Altijd als ik door mijn oude buurt loop schiet ik in mijn "jongetjes-rol." Zo ook toen. Als ik langs de snoepwinkel loop van de man die toen ineens dood bleef, voel ik nog immer mijn medelijden met de weduwe. Ook weet ik dat ik er, zogenaamd terloops, snoep kocht. Slechts om te kunnen zien of zij er verdrietig uitzag -wat zij me door het dragen van een zonnebril overigens belette- of huilde.
Ik ruik tijdens het voorbijgaan nog steeds de zwart wit poeder. Altijd! Al zit er allang een groenteboer in het pand. Als ik bij het speelplein felle kinderstemmen ontwaar krimp ik in elkaar. Die keer ook. Het is onbetwist een pavlovse reactie en die gedachte kalmeert. Toch grijpt het me. Steeds opnieuw. Ik schoot daarom snel de eerste de beste detailhandel binnen en kocht drie Bic-pennen voor een euro. Mama kon trots zijn en snel liep ik weer terug naar het ouderlijk nest.
Ik stak net de sleutel in het slot van de voordeur en, geloof het of niet, wie kwam daar toevallig de trap aflopen? Bert! Bert is mijn oude buurjongen die nog steeds bij zijn verstandelijk-beperkte ouders woont. Precies onder mijn moeder's flat. In het verleden hebben we heel wat overlast ervaren van dit gezin. Vooral omdat de vader van het gezelschap dacht opera-zanger te zijn. Wat niet zo was. Ik opende de deur. 'Hee, Bert, jongen. Alles goed met jou?' Ik klopte joviaal zijn schouder. Hij glom. 'Goed ja' glimlachte hij; 'dus..'
'Nee, dus niets,' gebood ik mij te zeggen; 'ik ben bij mijn moeder op bezoek. Moest even een, eh, boodschap doen, dusse, beetje haast.'
Ik geef grif toe: erg vriendelijk was ik niet. Maar als Bert dus "dus" zegt, weet ik wat er komt. En daar heeft niemand iets aan. Oeps, doe ik het weer!
Misschien begrijp je het beter als ik je vertel dat een van mijn laatste echte ontmoetingen met Bert, jaren geleden alweer, uitliep op een emergency-zaak van allure. Voor ik het wist stond ik in het appartement onder het onze, of beter, onder mijn moeders woning, een sondevoeding-slang uit zijn vader's neus te trekken omdat die, volgens onze paniekerige Bert, leek te stikken. Even later bleek het een simpele slik-reflex te zijn geweest en had ik ondertussen al wel een half portie verteerde sonde-voeding over me heen gekregen en een trauma voor het leven opgedaan. Ik wilde vroeger altijd in de zorg werken, daar was ik gelijk klaar mee. En met Bert eigenlijk ook. Bert heeft dat nooit goed aangevoeld. In de loop der tijd is toen uit beleefdheid dit repeterende toneelstukje ontstaan. We kwamen elkaar nu eenmaal weleens tegen.
Ik rende de trap op naar boven om me aan het drama te onttrekken maar hij riep me na: 'He, ik hoorde even geleden een doffe dreun boven, wasda?' Als een lodderig varken, wachtend op vreten, keek hij mij wazig-vragend aan. 'Dat was mijn moeder Bert,' reageerde ik geïrriteerd, 'ze viel zojuist dood neer, nou goed?' Ik klom verder naar boven, zijn geschrokken hoofd negerend. 'Dood?' murmelde hij. Wist ik veel dat ik Bert onbewust als eerste inlichtte over iets wat ik zelf nog niet weten kon. Dat ik op dat moment een ziener bleek, drong heel veel later pas tot mij door, en niet op het moment dat ik haar daadwerkelijk aantrof. Levenloos.
Op haar begrafenis is er bijna niemand op komen dagen. Ook Ellie niet, mijn zus en de veroorzaakster van mama's laatste woede-aanval. Ik heb haar nog verteld dat ma redelijk reageerde op het nieuws dat zij nu een Antilliaanse vriend heeft, omdat de waarheid te pijnlijk zou zijn. Maar ook omdat ik geen enkele behoefte had om na te trappen. Ik heb Ellie zelfs verteld, hoe onwaar, dat mama blij voor haar was en graag inging op de vraag om mee te betalen aan de verloving die in Willemstad moest plaatsvinden.
Toch was mijn zus er niet.
Ikzelf heb mij na het vinden van haar lichaam, het opruimen van braaksel, het bellen van de politie en het geruststellen van Bert -en de hele santenkraam die in werking treed na een overlijden- uit eigenbelang verzoend met mama. Of, eerlijk gezegd, met vanille-mama. Alleen over haar zal ik nog vertellen. Over hoe zij ooit rook en lachte. De rest fantaseer ik er gewoon bij, of laat ik creatief weg. Zij, wordt mijn geheim!
FRANK&EDDO
Frank en Eddo
Hij wist het best. Instinctmatig wist hij best dat hij beter kon zwijgen over zijn verleden. Dus keek hij naar buiten terwijl hij met zijn gedeeltelijk intacte linkerhand roerde en roerde in het kopje thee dat voor hem op tafel stond. Zoals elke middag om 14.00u. Zo meteen, om 14.20u, wordt het kopje nog vol weer weggehaald. Het lepeltje beroeren gaat net, het kopje optillen lukt niet maar wordt door het leeuwendeel van het personeel in de revalidatiekliniek waar hij verblijft niet opgemerkt. In bed krijgt hij met de tuitbeker drank toegediend. In het begin vond hij dat vreselijk. Nu moet hij er af en toe zelfs om lachen als hij zich bedenkt hoe Frank, met zijn eeuwige zwarte humor, zich ongetwijfeld in de broek had gepist als hij hem zo had zien liggen. Met die tuit aan zijn mond die geleegd werd door een flinke, kordate verpleegster.
Maar de twee uur per dag die hij nu in zijn rolstoel mag doorbrengen, ziet hij alleen maar verplegend personeel langs rennen of druk pratend in het kantoor zitten. Ongetwijfeld zaken op leven en dood besprekend. Dat kopje thee schiet er dus meestal bij in. Maar hij zeurt nooit. Dat werkt alleen maar in je nadeel is zijn ervaring inmiddels.
Als Frank er nog was geweest zou hij met hem naar buiten gegaan zijn om lekker Belgisch bier te drinken. Of om gewoon langs de slootkant te zitten. Samen, luisterend naar het luidruchtig communiceren der kikker-achtigen.
Maar Frank is er al een tijd niet meer. Zes jaar geleden gleed hij uit op de trap, viel en brak zijn nek. In 1 klap eindigde daar op de grond een hartstochtelijke vriendschap waarvan zelfs het woord liefde de lading niet dekt.
Door zijn afasie kan hij moeilijk communiceren met het personeel. Hij is daarom gestopt met ingaan op vragen over zijn 'vrouw en kinderen'.
Er was er ooit wel eentje geweest die het door had gehad. Die begreep wat de roze driehoek op het kaartenbord betekende. Althans, dat het voor homoseksualiteit stond. Diegene, Marieke, maakte altijd flauwe en ontregelende grapjes over homo's. Vooral de kleur roze vond zij een perfecte 'trutkleur' voor 'die nichten'.
Hij moest daar meestal om janken maar door zijn CVA ging hij dan juist lachen. Onbedaarlijk zelfs, wat het misverstand alleen maar groter maakte.
Wat had hij graag uitgelegd dat de kleur roze niet door de homo-gemeenschap is geadopteerd om het meisjesachtige. Nee, de roze driehoek was het symbool voor homo's in de kampen tijdens wereldoorlog twee. Zoals de gele ster gedragen moest worden door joden. Dat de homo-gemeenschap daarom die kleur heeft omarmd als symbool in de strijd tegen uitsluiting en vooroordelen. Dat daar niets kneuterigs aan is.
Maar als hij al probeerde een begin te maken aan een goedlopende zin, werd hij meestal bruut onderbroken door de alarmbel van Marieke die zich daarna altijd haastig uit de voeten maakte; druk, druk, druk.
Plots werd zijn gedachtegang verstoord. Ruw werd het lepeltje waarmee hij in zijn thee roerde uit zijn hand getrokken en de rolstoel richting slaapkamer gereden. Hij liet het gebeuren. Zo dadelijk, terug in bed, had hij in ieder geval weer uitzicht op de foto van hun late huwelijk. Kon hij zien dat het allemaal echt geweest was. Kon hij voelen wat hij wilde. Bezoek en personeel hadden gedacht dat de foto een kunstwerk was. Een soort van hippe pop-art, aangezien hij wel een moderne, afwijkende smaak had. Ook deze gedachtegang had hij nooit tegengesproken. Hij vond het inmiddels best. Dan maar pop-art! Maar wel zijn pop-art, van zijn huwelijk in 2003 met Frank.
Frank en Eddo, always and forever.
Nadat dit keer de broeder hem met de tillift in bed had gehesen en zijn katheter had geleegd vroeg deze; 'radio aan?'... Hij had ja geknikt. Maar de broeder was al weer weg
Hij wist het best. Instinctmatig wist hij best dat hij beter kon zwijgen over zijn verleden. Dus keek hij naar buiten terwijl hij met zijn gedeeltelijk intacte linkerhand roerde en roerde in het kopje thee dat voor hem op tafel stond. Zoals elke middag om 14.00u. Zo meteen, om 14.20u, wordt het kopje nog vol weer weggehaald. Het lepeltje beroeren gaat net, het kopje optillen lukt niet maar wordt door het leeuwendeel van het personeel in de revalidatiekliniek waar hij verblijft niet opgemerkt. In bed krijgt hij met de tuitbeker drank toegediend. In het begin vond hij dat vreselijk. Nu moet hij er af en toe zelfs om lachen als hij zich bedenkt hoe Frank, met zijn eeuwige zwarte humor, zich ongetwijfeld in de broek had gepist als hij hem zo had zien liggen. Met die tuit aan zijn mond die geleegd werd door een flinke, kordate verpleegster.
Maar de twee uur per dag die hij nu in zijn rolstoel mag doorbrengen, ziet hij alleen maar verplegend personeel langs rennen of druk pratend in het kantoor zitten. Ongetwijfeld zaken op leven en dood besprekend. Dat kopje thee schiet er dus meestal bij in. Maar hij zeurt nooit. Dat werkt alleen maar in je nadeel is zijn ervaring inmiddels.
Als Frank er nog was geweest zou hij met hem naar buiten gegaan zijn om lekker Belgisch bier te drinken. Of om gewoon langs de slootkant te zitten. Samen, luisterend naar het luidruchtig communiceren der kikker-achtigen.
Maar Frank is er al een tijd niet meer. Zes jaar geleden gleed hij uit op de trap, viel en brak zijn nek. In 1 klap eindigde daar op de grond een hartstochtelijke vriendschap waarvan zelfs het woord liefde de lading niet dekt.
Door zijn afasie kan hij moeilijk communiceren met het personeel. Hij is daarom gestopt met ingaan op vragen over zijn 'vrouw en kinderen'.
Er was er ooit wel eentje geweest die het door had gehad. Die begreep wat de roze driehoek op het kaartenbord betekende. Althans, dat het voor homoseksualiteit stond. Diegene, Marieke, maakte altijd flauwe en ontregelende grapjes over homo's. Vooral de kleur roze vond zij een perfecte 'trutkleur' voor 'die nichten'.
Hij moest daar meestal om janken maar door zijn CVA ging hij dan juist lachen. Onbedaarlijk zelfs, wat het misverstand alleen maar groter maakte.
Wat had hij graag uitgelegd dat de kleur roze niet door de homo-gemeenschap is geadopteerd om het meisjesachtige. Nee, de roze driehoek was het symbool voor homo's in de kampen tijdens wereldoorlog twee. Zoals de gele ster gedragen moest worden door joden. Dat de homo-gemeenschap daarom die kleur heeft omarmd als symbool in de strijd tegen uitsluiting en vooroordelen. Dat daar niets kneuterigs aan is.
Maar als hij al probeerde een begin te maken aan een goedlopende zin, werd hij meestal bruut onderbroken door de alarmbel van Marieke die zich daarna altijd haastig uit de voeten maakte; druk, druk, druk.
Plots werd zijn gedachtegang verstoord. Ruw werd het lepeltje waarmee hij in zijn thee roerde uit zijn hand getrokken en de rolstoel richting slaapkamer gereden. Hij liet het gebeuren. Zo dadelijk, terug in bed, had hij in ieder geval weer uitzicht op de foto van hun late huwelijk. Kon hij zien dat het allemaal echt geweest was. Kon hij voelen wat hij wilde. Bezoek en personeel hadden gedacht dat de foto een kunstwerk was. Een soort van hippe pop-art, aangezien hij wel een moderne, afwijkende smaak had. Ook deze gedachtegang had hij nooit tegengesproken. Hij vond het inmiddels best. Dan maar pop-art! Maar wel zijn pop-art, van zijn huwelijk in 2003 met Frank.
Frank en Eddo, always and forever.
Nadat dit keer de broeder hem met de tillift in bed had gehesen en zijn katheter had geleegd vroeg deze; 'radio aan?'... Hij had ja geknikt. Maar de broeder was al weer weg
BRUSSELS KRISTAL
Brussels Kristal
Tergend langzaam zet hij met zwart kohlpotlood een dun lijntje onder de wimperrand van beide ogen.
Soms doet hij dat ook wel op de waterlijn maar daar krijgt hij van die priemend kleine oogjes van. Niet bepaald nodig gezien zijn half-Indonesische genenpoel.
In plaats van meer expressie gaf dat hem, naar eigen zeggen, de uitstraling van een oude verbouwde Hollywoodster die ook nog allergisch is voor katten.
Ik vind het steeds weer fascinerend, de gedaanteverwisseling die zich onder mijn ogen voltrekt. En wanneer hij als klap op de vuurpijl zijn pruik opzet en mij via de spiegel een knipoog geeft, kan ik niet anders dan hem benijden om zijn trotse lef.
Ook al is hij wat grof gebouwd en nog steeds niet helemaal van zijn baardgroei verlost, zou een vreemde hem zeker beschouwen als vrouw.
Zonder enige twijfel.
Hoewel ik hem al ken vanaf de jaren zeventig, toen we samen op de vorkheftruck reden bij een grote visafslag, had ik dit never nooit niet kunnen bedenken. Jaap? De Jaap die altijd de duidelijk homoseksuele ploegchef in de zeik nam? De Jaap die behoorlijk rolbevestigend zware Van Nelle rookte en niet echt uitblonk in vrouwvriendelijkheid? Je had me veel wijs kunnen maken, maar niet dat hij toen al gebukt ging onder zijn gender-identiteit. Sterker; ik heb niet veel gevochten in mijn leven maar met Jaap wel! Het litteken boven mijn linker wenkbrauw herinnert mij daar nog dagelijks aan.
Van zijn trouwdag herinner ik mij nog het meest dat hij de halve avond zoek was en uiteindelijk niemand wist waar meneer de bruidegom uithing. Ook zijn nieuwbakken vrouw niet.
Dat huwelijk, bleek achteraf, zou niet lang duren maar bracht wel twee kinderen voort. Vlak na de geboorte van hun tweede, ook een zoon, zijn wij elkaar uit het oog verloren. Vooral ook omdat ik toen in Portugal mijn vrouw ontmoette. Pas tien jaar geleden keerde ik terug. Alleen.
Het is alweer zeven jaar geleden dat ik op een donkere, stormachtige herfstavond gebeld werd.
Ik geloof dat het op een zondag was. Ik had Jaap jaren niet gesproken of gezien maar ik hoorde direct aan zijn stem dat er iets aan de hand was. Iets waar ik mijn vinger niet op kon leggen. Jaap heeft altijd veel gerookt en misschien had die verslaving inmiddels zijn stem aangetast? Hij klonk vreemd. Anders..
Nadat alle koetjes en kalfjes het veld hadden geruimd, besloten we om elkaar te ontmoeten. Voor good times sake. We spraken af bij hem thuis in het centrum van Brussel.
In de Dansaertwijk mijn auto parkeren bleek achteraf een peuleschil vergeleken bij wat komen ging. Ik weet nog dat ik dacht dat ik me zeker vergist had in het huisnummer toen een vrouw de deur opende op het adres wat Jaap opgegeven had.
Ik herinner mij ook nog heel goed dat geluid van tikkende naaldhakken achter me aan, nadat ik subiet rechtsomkeert had gemaakt toen langzaam tot mij doorgedrongen was wie er in de deuropening stond.
Ik heb nooit geweten dat een mens zo kan huilen. Schokschouderend en zowat stikkend in overtollig slijm probeerde hij mij tegen te houden. Ik kon niet anders dan mee terug lopen naar zijn appartement en de aangeboden Schotse whisky accepteren.
Na de uitvoering van een taakstraf in een garagebedrijf, zo vertelde hij later aan mij, waarbij tijdens het snoeien van via dakramen naar binnen woekerend geboomte de dakgoot het begeven had waardoor hij dus vijf lange meters naar beneden viel, is de omslag gekomen. Door die val heeft hij drie weken plat moeten liggen omdat er een wervel was gescheurd in zijn onderrug. Al zijn jarenlang weggestopte emoties waren ongecensureerd teruggekomen. Als een klap met een boksbeugel, recht in zijn porum. Die drie weken noemt hij steevast zijn zwangerschapstijd omdat ze zijn wedergeboorte inluidden.
Afkomstig uit een klein vissersdorp en als nazaat van een zwaar protestantse vader, heeft hij in zijn tiende levensjaar bewust een knop om moeten zetten om te kunnen overleven in het aartsconservatieve milieu waar hij toen toe behoorde. Sowieso had hij pas op de kleuterschool geweten dat hij een jongen was. Tot die tijd was hij zich daar helemaal niet van bewust. Hooguit merkte hij soms dat het zijn vader mateloos irriteerde als hij weer eens met de meisjes speelde in plaats van met jongens. Ook toen hij ouder werd en zich realiseerde dat er een etiket op hem was geplakt, merkte hij op dat zijn vader, maar zeker ook zijn moeder, constant zeurde over zijn vermeende hobby's zoals dansen, plaatjes uit vrouwentijdschriften knippen en dagboeken schrijven. Ze konden het slechts vermoeden, zo heimelijk ging hij er wel mee om, maar een kapot geknipte Libelle veeg je moeilijk onder het tapijt..
Rond zijn dertiende verjaardag was hij zich echt gaan schamen en heeft hij voor zijn omgeving nogal geforceerd zijn mannelijk voorkomen in de uitverkoop gegooid. Dat was de vroege voorloper van de Jaap die ik had leren kennen. En ook van de stoerheid waar iedereen met boter en suiker instonk. De licht criminele, aantrekkelijke praatjesmaker die iedereen voor zich wist te winnen.
Onze trouwdag, twee jaar geleden, zal ik niet licht vergeten. Er kwam niemand. Alleen wij twee. En dat was genoeg!
Hij was na zijn ontpopping al snel iedereen om hem heen kwijtgeraakt. Janine, zijn zeurderige vrouw die ik helaas ook nog gekend heb, heeft hem direct met koffer en al de straat opgegooid. Zijn kinderen, toen acht en zes jaar oud, heeft hij nooit meer gezien. Hij kon niet meer in zijn geboortedorp komen zonder dat er krassen in de lak van zijn auto werden gekerfd.
Hij had er sowieso niets meer te zoeken. Toen de resultaten van de hormoonbehandelingen fysiek zichtbaar werden, had zijn vader voor eens en altijd de deur voor hem op slot gedraaid. Hij kwam er niet meer in. Zijn moeder was toentertijd helaas al overleden na een kort, treurig ziekbed en de familie van haar kant woont nu eenmaal in Indonesië.
Overigens; waarschijnlijk is het ook zo dat zij niet op hem zaten te wachten.
Wachten deed hij wel! Al die jaren. En al die gesprekken met artsen, psychologen en andere peuten, hadden hem regelmatig bijna doen opgeven. Hij was ook zeker jaloers geweest op al die jonge hedendaagse voorbeelden van de televisie.
Ergens vond hij zichzelf te oud. En ergens voelde hij zich niet serieus genomen. Door niemand niet.
Het heeft hem zeker vijftien jaar gekost om 'Daphne' te worden. De hormoonkuren waren bovendien niet misselijk. En het vele eenzame wachten was soms vreselijk. Van die vijftien jaar was hij er negen zo goed als alleen geweest en pas na die tijd ontdekte hij zijn lotgenoten en ging hij uit, kreeg vriendinnen en een beetje meer respect. Dientengevolge kwam er toen bij hem ook wat meer geduld en levenslust terug.
Toen ik eenmaal aan haar verschijning gewend was geraakt merkte ik voor mezelf op dat ik deze vriendschap stiekem erg gemist had. Man of vrouw, het blijft toch de persoon waarmee ik zoveel magische lol en ook doffe ellende heb beleefd. Onze band was altijd al vrij bijzonder geweest. Ook als 'mannen' onderling zijnde.
Natuurlijk heb ik toen nooit gezien hoe mooi hij was. Niet zoals ik nu wel kan zien hoe prachtig ze is. Echt, ontdaan van alle masculiniteit is ze haar perfecte zelf geworden.
De eerste jaren na onze herontmoeting werden we al snel weer onafscheidelijk. Pas na drie jaar, nu zo'n vier jaar terug, werd ik plotsklaps ziek verliefd. Het was niet langer tegen te houden.
Sinds ons huwelijk, twee jaar geleden in hartje Brussel, is hij voor mij zij. Ook al zal hij pas over ruim een jaar 'echt' Daphne zijn, ze hoort bij mij!
Elke ochtend zit ik erbij als zij zichzelf uitgebreid optut. Vanaf het aantrekken van haar lingerie tot het fatsoeneren van haar pruik. In elke hoedanigheid is mijn nu bijna vijf-en-zestig jarige schat het bekijken waard. Mijn ochtend-voyeurisme stemt haar ondeugend. Ze slooft zich charmant voor me uit. Voor haar blijft het heel bijzonder dat ik van haar hou. Het voelt nog steeds onwennig nieuw.
Dat merk ik als we samen op straat zijn, waar ze wordt beschimpt en nagewezen. Mijn schitterend Brussels kristal doet blijkbaar pijn aan de ogen. Ik pak daarop altijd troostend haar hand vast, maar haar diep gekwetste ego zal ik jammerlijk genoeg nooit geheel kunnen omvatten.
Dat raakt!
...
...
Tergend langzaam zet hij met zwart kohlpotlood een dun lijntje onder de wimperrand van beide ogen.
Soms doet hij dat ook wel op de waterlijn maar daar krijgt hij van die priemend kleine oogjes van. Niet bepaald nodig gezien zijn half-Indonesische genenpoel.
In plaats van meer expressie gaf dat hem, naar eigen zeggen, de uitstraling van een oude verbouwde Hollywoodster die ook nog allergisch is voor katten.
Ik vind het steeds weer fascinerend, de gedaanteverwisseling die zich onder mijn ogen voltrekt. En wanneer hij als klap op de vuurpijl zijn pruik opzet en mij via de spiegel een knipoog geeft, kan ik niet anders dan hem benijden om zijn trotse lef.
Ook al is hij wat grof gebouwd en nog steeds niet helemaal van zijn baardgroei verlost, zou een vreemde hem zeker beschouwen als vrouw.
Zonder enige twijfel.
Hoewel ik hem al ken vanaf de jaren zeventig, toen we samen op de vorkheftruck reden bij een grote visafslag, had ik dit never nooit niet kunnen bedenken. Jaap? De Jaap die altijd de duidelijk homoseksuele ploegchef in de zeik nam? De Jaap die behoorlijk rolbevestigend zware Van Nelle rookte en niet echt uitblonk in vrouwvriendelijkheid? Je had me veel wijs kunnen maken, maar niet dat hij toen al gebukt ging onder zijn gender-identiteit. Sterker; ik heb niet veel gevochten in mijn leven maar met Jaap wel! Het litteken boven mijn linker wenkbrauw herinnert mij daar nog dagelijks aan.
Van zijn trouwdag herinner ik mij nog het meest dat hij de halve avond zoek was en uiteindelijk niemand wist waar meneer de bruidegom uithing. Ook zijn nieuwbakken vrouw niet.
Dat huwelijk, bleek achteraf, zou niet lang duren maar bracht wel twee kinderen voort. Vlak na de geboorte van hun tweede, ook een zoon, zijn wij elkaar uit het oog verloren. Vooral ook omdat ik toen in Portugal mijn vrouw ontmoette. Pas tien jaar geleden keerde ik terug. Alleen.
Het is alweer zeven jaar geleden dat ik op een donkere, stormachtige herfstavond gebeld werd.
Ik geloof dat het op een zondag was. Ik had Jaap jaren niet gesproken of gezien maar ik hoorde direct aan zijn stem dat er iets aan de hand was. Iets waar ik mijn vinger niet op kon leggen. Jaap heeft altijd veel gerookt en misschien had die verslaving inmiddels zijn stem aangetast? Hij klonk vreemd. Anders..
Nadat alle koetjes en kalfjes het veld hadden geruimd, besloten we om elkaar te ontmoeten. Voor good times sake. We spraken af bij hem thuis in het centrum van Brussel.
In de Dansaertwijk mijn auto parkeren bleek achteraf een peuleschil vergeleken bij wat komen ging. Ik weet nog dat ik dacht dat ik me zeker vergist had in het huisnummer toen een vrouw de deur opende op het adres wat Jaap opgegeven had.
Ik herinner mij ook nog heel goed dat geluid van tikkende naaldhakken achter me aan, nadat ik subiet rechtsomkeert had gemaakt toen langzaam tot mij doorgedrongen was wie er in de deuropening stond.
Ik heb nooit geweten dat een mens zo kan huilen. Schokschouderend en zowat stikkend in overtollig slijm probeerde hij mij tegen te houden. Ik kon niet anders dan mee terug lopen naar zijn appartement en de aangeboden Schotse whisky accepteren.
Na de uitvoering van een taakstraf in een garagebedrijf, zo vertelde hij later aan mij, waarbij tijdens het snoeien van via dakramen naar binnen woekerend geboomte de dakgoot het begeven had waardoor hij dus vijf lange meters naar beneden viel, is de omslag gekomen. Door die val heeft hij drie weken plat moeten liggen omdat er een wervel was gescheurd in zijn onderrug. Al zijn jarenlang weggestopte emoties waren ongecensureerd teruggekomen. Als een klap met een boksbeugel, recht in zijn porum. Die drie weken noemt hij steevast zijn zwangerschapstijd omdat ze zijn wedergeboorte inluidden.
Afkomstig uit een klein vissersdorp en als nazaat van een zwaar protestantse vader, heeft hij in zijn tiende levensjaar bewust een knop om moeten zetten om te kunnen overleven in het aartsconservatieve milieu waar hij toen toe behoorde. Sowieso had hij pas op de kleuterschool geweten dat hij een jongen was. Tot die tijd was hij zich daar helemaal niet van bewust. Hooguit merkte hij soms dat het zijn vader mateloos irriteerde als hij weer eens met de meisjes speelde in plaats van met jongens. Ook toen hij ouder werd en zich realiseerde dat er een etiket op hem was geplakt, merkte hij op dat zijn vader, maar zeker ook zijn moeder, constant zeurde over zijn vermeende hobby's zoals dansen, plaatjes uit vrouwentijdschriften knippen en dagboeken schrijven. Ze konden het slechts vermoeden, zo heimelijk ging hij er wel mee om, maar een kapot geknipte Libelle veeg je moeilijk onder het tapijt..
Rond zijn dertiende verjaardag was hij zich echt gaan schamen en heeft hij voor zijn omgeving nogal geforceerd zijn mannelijk voorkomen in de uitverkoop gegooid. Dat was de vroege voorloper van de Jaap die ik had leren kennen. En ook van de stoerheid waar iedereen met boter en suiker instonk. De licht criminele, aantrekkelijke praatjesmaker die iedereen voor zich wist te winnen.
Onze trouwdag, twee jaar geleden, zal ik niet licht vergeten. Er kwam niemand. Alleen wij twee. En dat was genoeg!
Hij was na zijn ontpopping al snel iedereen om hem heen kwijtgeraakt. Janine, zijn zeurderige vrouw die ik helaas ook nog gekend heb, heeft hem direct met koffer en al de straat opgegooid. Zijn kinderen, toen acht en zes jaar oud, heeft hij nooit meer gezien. Hij kon niet meer in zijn geboortedorp komen zonder dat er krassen in de lak van zijn auto werden gekerfd.
Hij had er sowieso niets meer te zoeken. Toen de resultaten van de hormoonbehandelingen fysiek zichtbaar werden, had zijn vader voor eens en altijd de deur voor hem op slot gedraaid. Hij kwam er niet meer in. Zijn moeder was toentertijd helaas al overleden na een kort, treurig ziekbed en de familie van haar kant woont nu eenmaal in Indonesië.
Overigens; waarschijnlijk is het ook zo dat zij niet op hem zaten te wachten.
Wachten deed hij wel! Al die jaren. En al die gesprekken met artsen, psychologen en andere peuten, hadden hem regelmatig bijna doen opgeven. Hij was ook zeker jaloers geweest op al die jonge hedendaagse voorbeelden van de televisie.
Ergens vond hij zichzelf te oud. En ergens voelde hij zich niet serieus genomen. Door niemand niet.
Het heeft hem zeker vijftien jaar gekost om 'Daphne' te worden. De hormoonkuren waren bovendien niet misselijk. En het vele eenzame wachten was soms vreselijk. Van die vijftien jaar was hij er negen zo goed als alleen geweest en pas na die tijd ontdekte hij zijn lotgenoten en ging hij uit, kreeg vriendinnen en een beetje meer respect. Dientengevolge kwam er toen bij hem ook wat meer geduld en levenslust terug.
Toen ik eenmaal aan haar verschijning gewend was geraakt merkte ik voor mezelf op dat ik deze vriendschap stiekem erg gemist had. Man of vrouw, het blijft toch de persoon waarmee ik zoveel magische lol en ook doffe ellende heb beleefd. Onze band was altijd al vrij bijzonder geweest. Ook als 'mannen' onderling zijnde.
Natuurlijk heb ik toen nooit gezien hoe mooi hij was. Niet zoals ik nu wel kan zien hoe prachtig ze is. Echt, ontdaan van alle masculiniteit is ze haar perfecte zelf geworden.
De eerste jaren na onze herontmoeting werden we al snel weer onafscheidelijk. Pas na drie jaar, nu zo'n vier jaar terug, werd ik plotsklaps ziek verliefd. Het was niet langer tegen te houden.
Sinds ons huwelijk, twee jaar geleden in hartje Brussel, is hij voor mij zij. Ook al zal hij pas over ruim een jaar 'echt' Daphne zijn, ze hoort bij mij!
Elke ochtend zit ik erbij als zij zichzelf uitgebreid optut. Vanaf het aantrekken van haar lingerie tot het fatsoeneren van haar pruik. In elke hoedanigheid is mijn nu bijna vijf-en-zestig jarige schat het bekijken waard. Mijn ochtend-voyeurisme stemt haar ondeugend. Ze slooft zich charmant voor me uit. Voor haar blijft het heel bijzonder dat ik van haar hou. Het voelt nog steeds onwennig nieuw.
Dat merk ik als we samen op straat zijn, waar ze wordt beschimpt en nagewezen. Mijn schitterend Brussels kristal doet blijkbaar pijn aan de ogen. Ik pak daarop altijd troostend haar hand vast, maar haar diep gekwetste ego zal ik jammerlijk genoeg nooit geheel kunnen omvatten.
Dat raakt!
...
...
ALS SALAMANDERS
Als Salamanders (het verhaal van Anass)
Daar achter de bergen, die in hun eenzame kracht het achtergronddecor vormen voor het schrale landschap waar hij zich begaf, daar had hij ooit vrijheid geroken. Ook toen had hij zich, ten einde raad, een weg gebaand tussen de netelachtigen en ander onkruid door. Hij moest zich inhouden om niet te krabben aan de jeukende bulten op zijn benen. Geradbraakt zocht hij een plek om uit te rusten, bij te tanken. En om te ontdekken hoe ver hij inmiddels was.
De verterende zon etste haar logheid in de toch al absorberende leegte die deze dag brandmerkte. Het was niet te doen. Grote, zoutige druppels zweet persten zich uit zijn verstofte poriën en lieten hun sporen na in het poeierige zand. Weldra zouden ze verdampen. Verdwijnen in het niets.
Om toch wat verkoeling en schaduw te ervaren hield hij een grote, breed begroeide tak boven zijn hoofd. Het was tevens zijn camouflage. Misschien een armetierige, maar toch. Het boven zijn macht omhoog houden van deze groene parasol brak hem onderhand op en uiteindelijk moest hij toch ook ergens slapen, later. Maar tot nu toe zag hij geen geschikte plek om te bivakkeren.
Gisteren, rond deze tijd, waren er wagens met rebellen zijn dorp binnen gereden. Hij had het geluk gehad dat zij pas tegen zonsondergang aankwamen. Zodoende kon hij gebruik maken van de duisternis om te schuilen, het dorp uit te komen, en te vluchten. De droge, muffe wildernis in. Uit pure ontzetting had hij zichzelf bevuild.
Het was een angstaanjagende ontsnapping geweest. Net zoals toen. Hij was toentertijd echter niet alleen, maar met zijn gezinsleden gevlucht. Die waren nu dood. De vrijheid die ze daar achter de bergen hadden geproefd, was hen uiteindelijk fataal geworden. Twee en een halve kilometer van de grens met Libanon verwijderd werden ze verraden en opgepakt. Twee en een halve kilometer!
Hij overleefde omdat hij nog maar elf jaar oud was. Anass werd teruggebracht naar zijn dorp om zich onder dwang aan te sluiten bij de rebellen. Na slechts drie maanden werden die echter verdreven door het leger, en werd het dorp bevrijd.
Er volgde een bevreemdende periode van rouw, angst, woede en hoop. Maar uiteindelijk was hij weer gaan leven. Al bleef de zucht naar echte vrijheid groot. Hij wist immers hoe die rook; reëel!
Nu, drie jaar later, Anass is inmiddels bijna vijftien, is er opnieuw verdeeldheid in zijn land en is ook zijn dorp weer in handen van gewelddadige strijders. En wederom heeft hij geluk gehad.
Morgen, als hij de bergen bereikt, ontmoet hij de mensen die hem naar de verre vrijheid zullen loodsen. Als hij deze keer wel zo fortuinlijk is dan zal hij de zon uiteindelijk weer kunnen omhelzen, liefhebben, in plaats van haar vervloeken.
Dan hoopt hij ook weer eens rustig te kunnen slapen. Om in verre dromen zijn verloren geliefden te ontmoeten. Om de verwaarloosde herinnering aan hen te kunnen aanhalen. En die zou hij verzilveren bovendien. Of in ieder geval: Levend houden.
Ook wil hij bovenal opnieuw kleur zien in plaats van zijn huidige, gitzwarte gedachteloop. Dat is het doel, en dat wordt zijn beloning. Dat heeft hij zichzelf toegezegd.
Deze ochtend was hij bijna gesnapt door onbekenden. Hij had zich ternauwernood in een stilstaand kanaaltje, beneden water, kunnen verschuilen. Als een vis aan de waterrand happend naar lucht.. Het leek alweer lang geleden. Zijn kleding was allang weer opgedroogd en verkleurd door de zon. De vervaalde stof leek op de kleur van het donkergele en uitgedroogde gras. Hij was als een salamander aangepast aan zijn omgeving.
Alsof alle illusie te hoop liep. Zo voelde het toen hij een groepje grote, dikke bomen zag. Sommige dood maar anderen levend. Ze boden in ieder geval wat beschutting. Hier zou hij slapen. Of in ieder geval rusten. Hij kon bijkans niet meer denken, nauwelijks nog lopen. Potentie en zijn scherpzinnigheid hadden hem tot hier gebracht. De hang naar morgen gaf hem overmoed en daadkracht. Zijn hersenschimmen dansten hun tijd ver vooruit. Vrij als zij zichzelf al waanden.
Met op de verre achtergrond het monotone geluid van gevechtsvliegtuigen, echoënd weerkaatst door de bergwanden, fluisterde hij zichzelf in slaap. Schietgebedjes prevelend. Onrustig..
Daar achter de bergen, die in hun eenzame kracht het achtergronddecor vormen voor het schrale landschap waar hij zich begaf, daar had hij ooit vrijheid geroken. Ook toen had hij zich, ten einde raad, een weg gebaand tussen de netelachtigen en ander onkruid door. Hij moest zich inhouden om niet te krabben aan de jeukende bulten op zijn benen. Geradbraakt zocht hij een plek om uit te rusten, bij te tanken. En om te ontdekken hoe ver hij inmiddels was.
De verterende zon etste haar logheid in de toch al absorberende leegte die deze dag brandmerkte. Het was niet te doen. Grote, zoutige druppels zweet persten zich uit zijn verstofte poriën en lieten hun sporen na in het poeierige zand. Weldra zouden ze verdampen. Verdwijnen in het niets.
Om toch wat verkoeling en schaduw te ervaren hield hij een grote, breed begroeide tak boven zijn hoofd. Het was tevens zijn camouflage. Misschien een armetierige, maar toch. Het boven zijn macht omhoog houden van deze groene parasol brak hem onderhand op en uiteindelijk moest hij toch ook ergens slapen, later. Maar tot nu toe zag hij geen geschikte plek om te bivakkeren.
Gisteren, rond deze tijd, waren er wagens met rebellen zijn dorp binnen gereden. Hij had het geluk gehad dat zij pas tegen zonsondergang aankwamen. Zodoende kon hij gebruik maken van de duisternis om te schuilen, het dorp uit te komen, en te vluchten. De droge, muffe wildernis in. Uit pure ontzetting had hij zichzelf bevuild.
Het was een angstaanjagende ontsnapping geweest. Net zoals toen. Hij was toentertijd echter niet alleen, maar met zijn gezinsleden gevlucht. Die waren nu dood. De vrijheid die ze daar achter de bergen hadden geproefd, was hen uiteindelijk fataal geworden. Twee en een halve kilometer van de grens met Libanon verwijderd werden ze verraden en opgepakt. Twee en een halve kilometer!
Hij overleefde omdat hij nog maar elf jaar oud was. Anass werd teruggebracht naar zijn dorp om zich onder dwang aan te sluiten bij de rebellen. Na slechts drie maanden werden die echter verdreven door het leger, en werd het dorp bevrijd.
Er volgde een bevreemdende periode van rouw, angst, woede en hoop. Maar uiteindelijk was hij weer gaan leven. Al bleef de zucht naar echte vrijheid groot. Hij wist immers hoe die rook; reëel!
Nu, drie jaar later, Anass is inmiddels bijna vijftien, is er opnieuw verdeeldheid in zijn land en is ook zijn dorp weer in handen van gewelddadige strijders. En wederom heeft hij geluk gehad.
Morgen, als hij de bergen bereikt, ontmoet hij de mensen die hem naar de verre vrijheid zullen loodsen. Als hij deze keer wel zo fortuinlijk is dan zal hij de zon uiteindelijk weer kunnen omhelzen, liefhebben, in plaats van haar vervloeken.
Dan hoopt hij ook weer eens rustig te kunnen slapen. Om in verre dromen zijn verloren geliefden te ontmoeten. Om de verwaarloosde herinnering aan hen te kunnen aanhalen. En die zou hij verzilveren bovendien. Of in ieder geval: Levend houden.
Ook wil hij bovenal opnieuw kleur zien in plaats van zijn huidige, gitzwarte gedachteloop. Dat is het doel, en dat wordt zijn beloning. Dat heeft hij zichzelf toegezegd.
Deze ochtend was hij bijna gesnapt door onbekenden. Hij had zich ternauwernood in een stilstaand kanaaltje, beneden water, kunnen verschuilen. Als een vis aan de waterrand happend naar lucht.. Het leek alweer lang geleden. Zijn kleding was allang weer opgedroogd en verkleurd door de zon. De vervaalde stof leek op de kleur van het donkergele en uitgedroogde gras. Hij was als een salamander aangepast aan zijn omgeving.
Alsof alle illusie te hoop liep. Zo voelde het toen hij een groepje grote, dikke bomen zag. Sommige dood maar anderen levend. Ze boden in ieder geval wat beschutting. Hier zou hij slapen. Of in ieder geval rusten. Hij kon bijkans niet meer denken, nauwelijks nog lopen. Potentie en zijn scherpzinnigheid hadden hem tot hier gebracht. De hang naar morgen gaf hem overmoed en daadkracht. Zijn hersenschimmen dansten hun tijd ver vooruit. Vrij als zij zichzelf al waanden.
Met op de verre achtergrond het monotone geluid van gevechtsvliegtuigen, echoënd weerkaatst door de bergwanden, fluisterde hij zichzelf in slaap. Schietgebedjes prevelend. Onrustig..
Abonneren op:
Posts (Atom)