donderdag 14 december 2017

‘N Kerstverhaaltje



- - -

Er was één verdwaald spettertje op de bankleuning terecht gekomen. Zijn nieuwe techniek had dus zijn vruchten afgeworpen, al was nu wel zijn rechterbroekspijp besmeurd geraakt met nieuw leven wat nog nasputterde, beduusd van de lancering, en uiterst verbaasd, kronkelend, een weg leek te zoeken naar het beloofde land dat een legitiemere plek voor potentieel leven zou zijn geweest dan die vervilte joggingbroek waarop het nu, in geile redeloosheid, terecht was gekomen.
Zonder te kijken en zonder erbij na te denken greep zijn linkerhand een klaarliggende closetrol en zijn rechter de afstandsbediening voor de televisie. Tweedimensionaal geweld gaf de koele, kelderachtige ruimte waarin hij zich bevond een overkill aan dood led. Ondertussen ontdeed hij routineus zijn handen en broek van het in de kiem gesmoorde elixer.
Het verspilde leven eindigde met een welgemikte worp in de vuilbak waar het in ieder geval nog een kans kreeg enige interactie aan te gaan met een multi-culti aan schimmels. Deed hij er nog iéts een plezier mee.

Hij stond op, hees zijn broek omhoog en trapte zijn pantoffels uit. Hij liep naar de plek waar een tweepitter stond met een lauwe, stroperige kan koffie erop. Een plek die je dus zou kunnen aanduiden als keuken, ware het niet dat er in dezelfde hoek ook een druppelende douchekop uit de muur stak en een enorme stapel kleding alle bewegingsvrijheid wegnam.
Toch vond hij er feilloos zijn schoenen en jas. Voor hem leek wanorde juist overzichtelijk. Opruimen, daar deed hij niet aan. Hij zou alles kwijtraken. Vooral zijn sleur.

Hij liep aangekleed terug, boog zich voorover en pakte een halfvolle emmer vanachter de bank die hij neuriënd vulde met nog meer pis. Naar de wc gaan was hem te omslachtig aangezien hij deze deelde met een nieuwsgierige Poolse seizoensarbeidster, Zofia genaamd. Steevast kwam zij de gang op  zodra hij de trap afliep. Daar zat hij echt niet op te wachten. Schijten deed hij daarom buiten, ergens in de stad, in een warenhuis of schimmige kroeg. En soms in het park.
Hij plaatste de emmer terug op zijn plek en merkte tegelijkertijd dat de rits van zijn gulp halverwege dienst weigerde. En hoe hij ook sjorde, hij kreeg hem niet verder omhoog. Hij bromde wat maar liet zich er niet door weerhouden.
Hij pakte zijn doosje met Balmoral sigaren, liep de gemeenschappelijke gang in en sloop de trap af. De deur viel met een harde klap achter hem dicht. Hij schrok er nog steeds van.

Buiten was het koud. Sneeuw had zijn achterafstraat getransformeerd in een lieflijk steegje met Anton Pieck grandeur. Stiekem genoot hij van het tafereel en met slepende tred plaatste hij stap na stap een afdruk van zijn bestaan in het nog onberispelijke sneeuwdek. Anderen zullen het zien. Hem zien. Zijn spoor volgen. Vandaag was hij minder onzichtbaar dan hij zou willen.
Aan de overkant van de straat zag hij mensen achter een groot raam, in zo’n drukbezocht bruin café. Ze leken jong en uitgelaten. Hij stak de straat over om iets meer dan een glimp op te vangen. Het spektakel herinnerde hem aan zijn eigen jeugd. Toen werd híj wellicht bekeken. Nu was hij degene die keek, deemoedig. Er klonk Kerstmuziek, gelach en geanimeerd geroezemoes. De sneeuw op de stoep voor het café was gesmolten door de warme gloed die het pand uitstraalde.
Hij besloot snel door te lopen en de kou te trotseren. De donkere avond, hoewel door wit toverpoeder getemd, sloot meer aan bij zijn geagiteerd gemoed.
Hij had er geen controle over. Zoals een mitrailleursalvo klinkt, zo ratelden zijn gedachten onafgebroken door zijn kop. Met de perverse, opdringerige neiging het verleden niet te laten rusten. Onafgebroken werd hij met zijn neus op de feiten gedrukt. Juist op een avond als deze.

Hij kon goed alleen zijn. Hij was het na elf jaar inmiddels gewend. Toch werd hij rond de Kerstdagen somber en kortaangebonden. Hij miste Glenda, zijn vorig jaar overleden mopshond. Hij miste Anne, zijn verongelukte vrouw, én hij miste zijn ouders.
Winters weer en vals sentiment werkten voor hem als een boobytrap. Steeds weer trapte hij er in.
Hij besloot richting het park te wandelen. Misschien trof hij er voormalige speelkameraadjes van Glenda -die van de weersomstandigheden genoten zou hebben- of een vriendelijk baasje van één van hen. Hij zakte tot zijn enkels weg in het mulle, knisperende sneeuwkleed en vanaf hoge populieren vielen ijskoude druppels hinderlijk op zijn achterhoofd. Telkens als hij mensen passeerde viel het hem op hoe vrolijk ze leken. Op de achtergrond galmden bekende Kerstklanken via open en dichtgaande winkeldeuren de buitenlucht in.
Omgeven door intens geurend frituurvet, waarin oliebollen sissend leken te protesteren, ploeterde hij gestaag voort. Tevergeefs zijn hinderlijke hersenspinsels mijdend. Het putte hem uit.

Pardoes keerde hij om. Haastig beende hij terug naar zijn huis. Hij kon de serene schijn niet langer ophouden. Het maakte hem misselijk en licht vijandig jegens alle figuranten die in dit repeterende schouwspel aan hem voorbij trokken. Op de automatische piloot kocht hij bij de slijterij op de hoek een fles goedkope vieux. Hij negeerde de beste wensen van zijn drankdealer en vastberaden vervolgde hij zijn weg. Hij liet zich leiden door zijn eigen schoenafdruk, die nog altijd parmantig precies zichtbaar was en daarmee zijn eigen weg terug markeerde.

Bij aankomst bleek de voordeur plots en kleurig versierd met kleine lampjes. Angstvallig opende hij de deur. Hij wist dat de onverwachtse creativiteit van zijn benedenbuurvrouw geen spontaan optreden was maar een poging om contact te forceren. Zofia wist niet van ophouden.
In het traphalletje hing ineens een pamflet. “Do Siego Roku”, stond er op. Wat zoveel betekent als; “Gelukkig Nieuwjaar”. Dat had ze hem vorig jaar uitvoerig uitgelegd.
Hij zuchtte diep.
Boven deed hij zijn knellende schoenen uit en hing hij zijn jas te drogen op de gang.
Hij schonk zichzelf een flink glas vieux in, liep naar de inmiddels sterk ruikende koffiekan, zette de tweepitter uit en pakte vanaf de vloer een voor de helft opgebruikte closetrol. Nahijgend liet hij zich op de bank vallen. Hij nam een slok, strekte zijn linkerbeen en schakelde met zijn voet het licht uit. Met zijn rechterhand zocht hij naar de afstandsbediening die hem toegang zou geven tot zijn eigen, beschutte wereldje.

‘Vrolijk Kerstfeest,’ beet hij zichzelf schamper toe.

- - -

woensdag 4 oktober 2017

Dodo & Itam

Dodo&Itam

Dappere Dodo was medio jaren vijftig een karakter in Neerlands eerste jeugdserie op televisie. De held maakte samen met zijn vrienden de wereldzeeën onveilig en beleefde hachelijke avonturen.
Itam is de Indonesische uitdrukking voor zwart, of zwart gevaar.
Deze twee bovenstaande feiten hebben mij doen concluderen dat de vorige eigenaresse van onze honden een middelbare vrouw van Indonesische of half-Indonesische afkomst moet zijn geweest. Misschien wel een nakomeling van een Nederlands-Indisch stel.

Een medewerker van het Utrechtse asiel, waar wij de honden hebben weggehaald, vertelde ons dat deze vrouw een dakloze junk was die een behoorlijke tijd met de honden over straat heeft gezworven. Uiteindelijk, toen een team van de dierenbescherming Dodo en Itam bij haar weg wilden halen, woonde zij in een tijdelijke opvang. In eerste instantie weigerde zij de honden af te staan. Pas na lang soebatten was ze overstag gegaan.

De eerste foto die wij zagen van dit stel, broer en zus, deed onze harten smelten. Daar zaten zij, vragend kijkend in de lens. Ze hadden beide een boerenbont-zakdoek om de hals. Itam, het zwarte teefje een rode. Dodo de herderachtige reu een blauwe. We waren verkocht.

De tweede foto, die wij zagen tijdens de eerste kennismaking in het asiel, staat ook op ons netvlies gebrand. Gemaakt op de dag van hun redding. Itam, net aan elf kilo, met haar dunne pootjes en muizenkopje, stram poserend naast Dodo, die ook veel te mager met zijn angstige, doffe ogen in de verte staarde. En toch, ondanks dat, straalden ze kracht en trots uit.
Ik zie nog Itam de wachtkamer in trippelen. Direct contact zoekend. Nieuwsgierig. En ik zie Dodo nog afwachtend in een hoek zitten. Afstandelijk. Tot onze verbazing bleken beide staarten gecoupeerd.  Waarom in hemelsnaam? Sloegen ze er de cocaïne  mee van tafel? Vond onze Lombokse junk dit soms mooi?

Helaas konden ze niet direct met ons mee. Itam had intensieve zorg nodig om verder aan te sterken. Pas een maand later, toen zij voldoende hersteld was, mochten we ze ophalen.

Hazelbruine twinkel-ogen keken ons vanaf de achterbank aan. Het geluid van opgewonden gehijg vulde de auto. Het leek alsof zij daar altijd al hadden gezeten. Met ons vieren reden we naar huis.

Het was het begin van een intensieve periode. Hoewel Itam vrijwel vanaf het begin op haar gemak was, bleek Dodo voor alles bang en schrikachtig. Sommige plekken van zijn lichaam mochten we niet aanraken en buiten was hij lomp en onbesuisd. Iedere fietser was een doelwit. Elke auto een aanslag op zijn zenuwen.
Itam maakte het vooral de in onze tuin opererende konijnen, muizen en mollen bijzonder moeilijk. Menig konijnengezin werd verscheurd achter gelaten.
Binnenshuis waren zij de braafheid zelf. Nog nooit hebben zij iets gesloopt, omgegooid of bevuild. Sierlijk liepen ze om tafels heen, etensborden of open pakken koek negerend. Kortom, zeer fijne huisgenoten.

Dit alles schrijf ik toch toe aan de eerdere opvoeding die ze hebben genoten in de Utrechtse volkswijk Lombok. Onze voorgangster heeft blijkbaar veel tijd besteed aan het aanleren van manieren.
Hoe haaks staat dit op hun lichamelijke verzorging. Ten tijde van de inbeslagname plaste Itam enkel bloed, woog elf kilo en haar vacht zat onder de vlooien en ander ongedierte. Dodo's vacht was ook ernstig verwaarloosd en ook hij zat kilo's onder zijn gezonde gewicht. Trillend van angst werden zij aangetroffen.
Wat is daar in godsnaam gebeurd? Had zij simpelweg geen geld voor de dierenarts? Kon zij geen eten kopen? Of was zij zo van de wereld dat zij het wel zag maar niet de energie had om actie te ondernemen?
Zij moet ontstellend veel van die twee gehouden hebben. Voor mensen hebben ze geen enkele angst. Integendeel; hun vriendelijkheid naar mensen toe is hartverwarmend. Mishandeling sluit ik daarom uit. Verwaarlozing is het enige juiste woord.

Zal zij er zelf onder geleden hebben? Of lijdt zij er misschien nog onder? Wij weten het niet. Wat we wel weten is dat wij ons na zes jaar geen leven kunnen voorstellen zonder dit stel. Iemand die zelf honden heeft begrijpt dit misschien beter. Het zijn net twee ondeugende peuters. Ze weten precies wat ze wel en niet willen. Dodo kunnen we inmiddels overal aanraken en hij vouwt zich zowat dubbel tijdens het aanhalen. Itam ligt de halve dag uitnodigend op haar rug, bietsend om een massage van haar roze biggenbuikje.
Inmiddels kan ik ze stoppen in hun moordzuchtige run achter allerlei wild aan. Niet altijd, maar ach, het blijven immers honden.

Regelmatig voel ik medelijden voor hun vorige bazin. Zou zij nog aan ze denken? Ze missen? Zich schuldig voelen over hoe ze er uiteindelijk aan toe waren? Misschien is zij inmiddels clean en heeft zij haar eigen bestaan weer op de rit. Ik hoop het van harte voor haar. De kans is klein dat zij dit leest, helaas. Want anders zou zij nu weten dat het heel erg goed gaat met Dodo en Itam. Dat ze gezond zijn en vol levenslust de Zeeuwse dijken onveilig maken. Dat ze weer gewoon eten, iets waar we ruim een jaar aan gewerkt hebben. Ze aten namelijk niet, of in ieder geval zeer moeizaam. Nu springen ze op zodra de etensbak rammelt. Ze rennen, spelen, jagen en snurken zich behaaglijk door hun dagelijks leven. En toch, als ze soms onrustig liggen te dromen, piepend en trappelend, vraag ik mij af of ze haar ook nog weleens missen? Of ze dat spannende leven in de straten van Lombok nog weleens terugdromen? Ze moeten haar fantastisch verdedigd hebben. Ze doen alles voor het baasje.

----

John Thobokholt

zaterdag 2 september 2017

H.E.R.F.S.T

Zelfs de meeuwen trekken alweer weg. Ik kan mij nog goed herinneren dat ze hier aankwamen op een heldere dag ergens eind februari. Ik lag op mijn buik op het gras in de tuin. Het was ongewoon zacht voor de tijd van het jaar en mijn hond lag naast mij. In de glans van haar ogen weerspiegelde de hemel. Ik zag de eerste meeuw van het jaar via het fonkelende hoornvlies van mijn hond die plots schuin omhoog had gekeken waarna de hemel ineens weer verdwenen leek. Ook ik had de schreeuwerijen van de meeuwen waargenomen en keek met haar mee. Het waren er niet veel, ze slaakten een enkele kreet. Dit was niets vergeleken bij het kabaal wat ze in juli kunnen maken, als de nog te verwekken jonge vogels vliegles gaan krijgen en daarbij met veel gekrakeel beschermd worden door hun ouders. Tot dan en nadien zijn ze minder luidruchtig aanwezig. En nu, aan het eind van het seizoen, zwermen zowel de oude als de jonge vogels uit. Het begin van de herfst gaat steevast gepaard met het wegvallen van inmiddels vertrouwd geworden geluid en activiteit. Soms bijna ongemerkt. Zoals gisteren, tijdens die laatste zwoele najaarsdag. Waarop libellen, de dwingende warmte trotserend, in pirouettes om mijn hoofd cirkelden en ik bijna vergat dat het vandaag niet meer zo zou zijn.
Ik merk het aan alles. De herfst komt.
Het snerpende geluid van de vehikels van tourende motorrijders echoot na over het platte Zeeuwse land. De meesten keren terug richting randstad. Zon en zee laten zij achter. En de dijken, waar zij zo graag overheen scheurden, worden voor de laatste keer dit jaar nog eens goed gemaaid.
Een oudere man die, vlak bij ons huis, steeds langskomt om in de Oosterschelde te zwemmen en daarmee probeert zijn psoriasis te bedwingen heb ik ook alweer een tijdje niet gezien. Het wordt er langzaamaan te koud voor vermoed ik. Als hij wijs is volgt hij de meeuwen.
De stalling voor boten, aan de andere kant van de dijk tegenover ons huis, raakt langzaamaan voller. In de nacht, tijdens het inslapen, hoor je de opgerolde zeilen schuren in de wind. De scheepstouwen striemen tegen de cabines  als een kalmerend, repeterend mantra. Pas als de schepen naar binnen worden verplaatst en het ijzig stil wordt, is het winter. Dat duurt nog even, goddank.


zondag 25 juni 2017

Hij.



Je kunt rennen wat je wil, als konijn zijnde, maar als hij je in het vizier heeft ben je simpelweg de klos. 
Het is niets persoonlijks. 
Je had gewoon even niet moeten bewegen, even niet zo onbekommerd het konijn uit moeten hangen. 
Misschien had je kopje dan nog aan je romp gezeten en niet als een bikkelbal over het pad gestuiterd. 

Wanneer ik s'ochtends vroeg, na het werk, terug ons pad op reed zag ik je altijd haastig wegrennen. Slalommend over de dijk.
Alsof ik je iets wou aandoen.. 
Ik had je dan zo graag willen zeggen en liever nog, hartgrondig willen adviseren, een ander hol te zoeken of maken. 
Omdat je gegarandeerd een keer aan de beurt zou komen.
Ik ken hem, weet je.
Maar je spurtte altijd met zoveel schrik van me weg, dat ik de kans niet kreeg.

Nu ligt je lichaampje daar alsof het werd onthoofd door een doorgeslagen jihadist. 
En hij? Hij heeft niet eens interesse in jouw overblijfselen. Nooit gehad ook.
Je had gewoon even niet moeten bewegen, even niet zo onbekommerd het konijn moeten uithangen.
Het was niets persoonlijks.

Je kleintjes zullen zich vast afvragen waar je blijft, zich totaal onbewust van hun nieuwe status als loslopend wild. 
Als ze nu maar blijven zitten waar ze zitten, daar onder de caravan, op de enige plek waar hij niet bij kan.

Maar dat zal wel niet.



maandag 20 februari 2017

Gesprek Van De Dag



Ik voerde het gesprek van de dag vandaag met u. Nee, het was niet aan de tafel van Matthijs. Ook Humberto viste achter het net. Zelfs Eva was meer bezig met kijkcijfers dan met inhoud. Ik voerde het gesprek. Met u. Een vergeten held.
Het ging over jazz, over de Ramblers. Over een bijna vergeten tijd. En over uw vrouw.
Alleen ik zag de fonkeling in uw ogen toen u de sensatie beschreef die u voelde bij het horen van de trompet, ritme-sectie en contrabas.
U beschreef ook het fanatisme waarmee u geld lospeuterde bij de grote heren om beginnende bandjes een podium te kunnen bieden. Een podium dat u meer dan eens met de muzikanten deelde, want tussen het toegestroomde publiek plaatsnemen was uw eer te na.
Alleen ik zag uw ingehouden tranen toen u zich trots uw vrouw herinnerde die, ook toen al, steeds naast u stond. Zich overeind houdend in een mannenwereld maar vervuld van alle aandacht die uw positie toentertijd met zich meebracht.
Tijdens ons gesprek bleef uw pakje Dunhill sigaretten niet onaangeroerd. U bent bijna negentig. Ontelbare pakjes Dunhill die u nochtans onaangetast lieten, in uw kielzog. De uitzondering op de regel.
Het doet er ook niet meer zo toe.
Uw vijfenzestigjarige verwantschap, die heus ook weleens door dalen werd gekenmerkt, is gisteren bruut beëindigd.
Van de één op de andere dag werd ze ziek, uw vrouw.
De vrouw die zoveel door muziek omlijstte jaren met u doorbracht. Uw hart in evenwicht hield. Uw voeten op de grond dwong.
U begreep dat het voorbij was. Dat hiermee onherroepelijk een tijdperk werd afgesloten. U leek eerder berustend dan verslagen. De herinnering aan zoveel mooie jaren leek sterker dan opdringerige tijd die u op de hielen zit en alles, stukje bij beetje, van u afneemt.

Muziek stolt in de tijd en laat je daar zijn waar je graag was. Waar je echt leefde, echt voelde. Iedereen heeft een eigen soundtrack van het leven. Bij iedere eerste kus hoort een lied. Zo ook bij ieder afscheid. Maar na vijfenzestig jaar lief en leed is een melodie niet meer toereikend. Misschien dat een symfonie net zou voldoen. Er is teveel om aan te herinneren.

U kijkt uit, zei u, naar dinsdag. U verwacht veel muziek bij het laatste afscheid van uw vrouw. U verwacht veel van jullie laatste samenzijn. U bent al dagen van haar zijde.
Dinsdag zijn jullie weer even samen om te herdenken en vieren hoe prachtig het leven ooit was. Die herinnering zal altijd prachtig blijven. Als gestolde muziek in de tijd. Dat nemen ze u nooit af.
Mijmerend nam u een slok rode port. Ik liet u achter. Bij het dichttrekken van de deur hoorde ik nog net het ontsteken van uw aansteker.

U had mijn hart inmiddels gestolen.

dinsdag 27 december 2016

YOU LITTLE FAGGOT YOU (over George, David en Prince)



David schrok zich bekant dood van de bel. Het was midden in de nacht. Ietwat getergd, maar ook verdwaasd, richtte hij zich op. 'Prince!' riep hij, 'Prince, heb jij iemand uitgenodigd?' Prince, wakker geschrokken in de kamer naast David, veegde verstrooid een sliert haren uit zijn gezicht en keek verstard naar het plafond. 'Nee man,' antwoordde hij geirriteerd, 'jij?'
David zat inmiddels op de rand van zijn bed. 'Echt, zou ik het jou dan vragen little wonder?' hij zocht op gevoel zijn pantoffels en sloeg tegelijkertijd een sjaal om zijn gezicht. Zijn hoed had hij nog op. Hij hield ervan te slapen met iets op zijn hoofd.
Prince zat inmiddels rechtop in bed; 'het zal Leonard toch niet zijn? Die belde gisteravond omdat hij de weg was kwijtgeraakt, voor de zoveelste keer, de schat, en daarom verwachtte er niet voor overmorgen te zijn.'
David moest lachen om de suggestie van Prince. 'Jij hebt mijn nieuwe huis een stuk sneller gevonden vriend, Leonard is al een eeuwigheid onderweg en hij is er nog steeds niet. Ik betwijfel of hij ooit nog  aankomt. Ik denk dat hij Janis zoekt.'
'Janis?'
'Hmhm.'
'Ok.'
David stond op en liep de gang in waar hij door een opgewonden Prince voorbij werd gestiefeld. Nieuwsgierigheid was Prince niet vreemd. Hij moest en zou als eerste weten welke onverlaat het op dit tijdstip durfde om aan te bellen. Hij opende het kijkluikje in de deur en deinsde geschrokken naar achteren. Prince zou echter Prince niet zijn als hij zich niet razendsnel herstelde. Een sardonische, uitdagende lach moest zijn eer redden. 'You little, you little faggot you,' stamelde hij, 'wat in hemelsnaam doe jij nu hier?' David duwde Prince opzij en keek verbaasd door het luikje. 'George? George??' hij draaide zich om, als in shock, en liep terug naar zijn bed. Hij ging zitten. 'George,' peinsde hij verdwaasd voor zich uit; 'George..'

Prince had inmiddels de deur ontgrendeld en gedesoriënteerd stapte George naar binnen. Hij rilde en ging zitten op de eerste de beste stoel die hij tegenkwam.
'Maar man, waarom heb je geen kleren aan?' was het eerste wat Prince fatsoenlijk uit kon brengen. George trok zijn knieën op en sloeg zijn armen er omheen. Met zijn hoofd steunde hij op zijn handen en hij keek omfloerst omhoog; 'omdat ik alleen even ging pissen, ik lag te slapen, en voor ik het wist stond ik hier voor de deur. En ik heb niet eens geblowd. Nou ja, eentje.'
'Holy Jezus,' riep Prince uit, onderwijl zijn paarse kamerjas om zich heen trekkend, 'zo ging het bij mij ook! Ik stond op, trok deze kimono aan, nam de lift richting mijn studio, ik moest nog een rifje opnemen voor een nieuw nummer, en voor ik het wist stond ik hier bij David voor de deur. En ik had nog geen fentanyl gezien die dag. Nou, ok, paar pleistertjes.' Prince grinnikte. George staarde in het grote niets.
'Maar David was dus wel van tevoren op de hoogte,' vervolgde Prince onverstoorbaar, 'vandaar dat hij hier al een ingericht huis heeft. Hij was goed voorbereid. Sterker, hij heeft een datum geprikt. Geniaal. De dude heeft het mooiste afscheidsalbum ooit kunnen maken.. Jaloerss.' Prince rolde met zijn ogen. 'Anyway, you got to have faith, het komt allemaal goed. Ik ben al gewend. David is soms wat nurks, maar beminnelijk. Zeer beminnelijk.'
George had zijn handen over zijn oren gelegd maar desalniettemin elk woord verstaan. Met zijn ogen gefixeerd op de vloer, probeerde hij niet in paniek te raken. Hij werd afgeleid door een rode gloed in zijn gezichtsveld. Toen hij zijn blik scherp stelde zag hij dat het rode pantoffels waren. Hij keek omhoog, volgde een geruite pyamabroek, een gescheurd shirt, een sjaal en stuitte toen op de ogen van David. David deed daarop een stap naar voren en raakte George aan bij de schouder. Schichtig trok hij zijn hand terug. 'Je bent het echt. Je bent het echt,' riep hij verbouwereerd, alsof hij het tot dan niet geloofd had.
Prince was de schok allang te boven en redeneerde meer praktisch. 'Komt dat even goed uit,' gniffelde hij, 'dat Michael vorige week besloot bij ons weg te gaan om een kamer te gaan huren bij Whitney. By the way, good for them, kunnen ze eindelijk samen in een badkuip mijmeren over vroeger.' Hij keek schalks van George naar David. Niemand lachte.
Buiten liep een luidruchtige menigte voorbij. Zingend, joelend.
"They tried to make me go to David, but i won't go, go, go" kon George nog net uit het kabaal destileren. Vragend keek hij naar David. David knikte bevestigend; 'Amy..,' hij pauzeerde even; 'loopt hier al vijf jaar over straat te schuimen met haar gevolg. Een schande voor de buurt. Maar zij is ooit veel te jong naar hier gekomen en niet meer voor rede vatbaar. Ze deed dit allang voordat ik hier was. Negeer het maar.' David hurkte naast George en tikte hem bemoedigend op zijn been. 'Weet je, bijna alle leuke mensen wonen inmiddels in de omgeving. In de volksmond noemen ze het ook weleens "Heaven", je zult zien, zo erg is het hier niet.'
George slikte. 'Hebben jullie hier televisie?' vroeg hij. 'Nee,' antwoordde David en Prince simultaan, 'maar wel Youtube, via de cloud.. Kijken??' George knikte, leek gematigd enthousiast. 'Even wat erkenning opsnuiven,' besloot hij.
'Je leert snel,' bekende David en glimlachte. 'Enjoy the show of death.' Ook George lachte nu zijn tanden bloot, die in het witte hemellicht blonken als ooit, toen hij harten stal.

maandag 7 november 2016

KREUKELSZz!



Verwarring alom. Waarom is de huidige, moderne mens van middelbare leeftijd zo panisch op zoek naar de vervlogen jeugd?  En dan vooral naar het uiterlijk wat daarbij lijkt te horen. Waarom lopen veertigers en vijftigers massaal op rood-geel-groene sneakers en in baggy jeans? En waarom doet de moderne, hippe poppendokter zulke goede zaken door middel van het inspuiten van vele botox injecties en/of fillers in overspannen "ik wil niet dood" hoofden?
Je zou kunnen denken; 'omdat het kan'.
Of zou het de cultus rondom schoon en jeugdigheid kunnen zijn, die je wordt opgedrongen door de alles overwoekerende media?
Ikzelf vermoed een andere oorzaak. Een diepere betekenis. Een meer miskende reden.
Ik denk dat de evolutie niet meer synchroon loopt met de sociaal-culturele ontwikkelingen die de mens zichzelf op de hals heeft gehaald. De veertigers en vijftigers van nu, zijn de eerste generaties die eeuwig blijven hangen op het digitale schoolplein. Aangelegenheden van vroeger zijn ook de zaken van nu. Favoriete muziek, films en die eerste hartstochtelijke verliefdheid, zijn middels het wijdverspreide digitale web, nog dagelijks en prominent aanwezig onder onze langzaam verschrompelende hersenpan.
Men waant zich jong, gedraagt zich jeugdig en misschien nog wel dwingender; men voelt zich ook echt zo.
Er wordt gedanst, geflirt, gescheiden en hertrouwt met verloren gewaande jeugdliefdes die elkaar wederom hebben ontmoet via social media. Er worden concerten bezocht van helden uit de pubertijd en via you tube blijft alles wat voor eerdere generaties een schim uit het verleden werd, een dagelijkse realiteit.
Maar dan, ..dan kijkt men de volgende dag in de spiegel en blijkt het eeuwige jeugd-ideaal niet synchroon te lopen met het uiterlijk verval. Resultaat? Een pijnlijke en ernstige persoonlijkheidsstoornis. Het innerlijke leven lijkt vervreemd van het uiterlijk vertoon. Ineens staat daar, recht tegenover jou, je eigen reeële spiegelbeeld die zich in niets verhoudt tot de ster die je je vannacht nog waande na je tweede halfje Mdma..

Kijk voor de lol eens naar oude familiefoto's en realiseer je dat de oude mannen en vrouwen op die foto's vaak jaren jonger waren dan jij nu. Alleen was het in die tijd heel gewoon dat rond je vijftigste toch min of meer je houdbaarheidsdatum verlopen was. Daar werd in het geheel niet moeilijk over gedaan. Zo ging dat.
Zij trokken de nieuwe tijd niet aan als een warme jas die ook hen nog pastte. Die jeugd van hen vervloog met het jaar. Nee, dan wij..

De cultuur van de mens is de evolutie vooruit gesneld. Ineens past onze frisse, jonge en enthousiaste kijk op het bestaan niet meer bij ons hoofd en lijf. Ooit werden mensen hooguit dertig, veertig en misschien vijftig jaar oud. Men brandde eerder op en het daarbij behorende uiterlijk ging hand in hand met het innerlijk.

 De vijftigers van nu zijn eigenlijk een nieuw soort mens. Een mens die er eigenlijk niet meer zou moeten zijn qua biologische verschijning. Een mens die de skills om zich voort te planten allang niet meer bezit maar opgescheept zit met een opgedrongen JTSS, Jeugd Traumatisch Stress Syndroom, en het gevoel nog dagelijks te moeten scoren. Pre-genetisch gezien hebben onze hersenen nog geen oplossing gevonden voor deze snelle, nieuwe ontwikkeling. Het is nog niet in ons gemeenschappelijke geheugen verankerd.
Je zou het een milde vorm van gespletenheid kunnen noemen, dat verlepte hoofd in combinatie met het hartverscheurende verlangen naar jeugdig avontuur, begeerte en erkenning.
Het mee willen blijven doen.
Maar ook het zich, simpelweg door goede gezondheid, sterk en jeugdig blijven voelen.

Om die verwardheid tegen te gaan, dus het zelfbeeld wat niet klopt met het spiegelbeeld, heeft men massaal de praktijk van de moderne poppendokter omarmt en laat men zich een uiterlijk aanmeten dat wel overeenkomt met het zelfbeeld.
Is dat pathetisch? Eng? Narcistisch of zelfs egoïstisch?
Nee, ik denk van niet.
Ik denk dat het een tussenvorm is. Net zolang tot we weer synchroon lopen met de biologische evolutie. Nu gaan de culturele en sociale ontwikkelingen die de mens in werking heeft gezet, te snel voor de natuur.
Door die maakbaarheid van vandaag de dag, zijn we allemaal een beetje God van onze eigen ontwikkeling en zijn we nogal in de war. Om niet te zeggen knettergek!

Schrale troost; het komt heus goed.
Voorlopig zijn we echter de eerste ouderen die jong oud worden, of die oud jong zijn. Ook al verschrompelt ons lillend vlees waar we bij staan.
Ik geef het je te doen..

---

zondag 30 oktober 2016

De Laatste Sigaret. (column over zorg)



Vanaf de gang werd ik geroepen door de zoon van meneer Schuit die hier eergisteren vanuit het ziekenhuis was opgenomen. Omdat meneer Schuit, een stevige man van 68, longkanker had en uitbehandeld bleek, was er gekozen voor opname in een hospice.
Gelukkig hadden wij twee bedden leeg staan.
Gisteren leek alles redelijk onder controle maar afgelopen nacht was hij ineens benauwd geworden, onrustig en verward. Bij aanvang van mijn avonddienst heb ik hem, in opdracht van de arts, 10 mg morfine toegediend om de benauwdheid onder controle te krijgen. Zonder succes.
Op de roep van zijn zoon liep ik haastig naar zijn kamer. Meneer Schuit ging rap achteruit. Dat het zo snel zou gaan had niemand verwacht. Ik deed de hoofdsteun van het bed nog wat hoger terwijl ik met mijn telefoon tussen oor en schouder een arts probeerde te bereiken. Ik knikte bemoedigend naar de zoon van meneer Schuit omdat die er duidelijk doorheen zat en tegelijkertijd hield ik een vinger aan de pols bij zijn vader die met de minuut benauwder werd. Het geluid van zijn reutelende, diepe ademhaling vulde de kamer.

Toen ik eenmaal een arts aan de telefoon had, niet onze eigen want het was inmiddels vrijdagavond, vroeg deze als eerste of meneer Schuit dexamethason gebruikte, een middel uit de corticosteroïde groep, welke vaak gebruikt wordt in de palliatieve fase. Meestal om pijn, misselijkheid en vermoeidheid tegen te gaan maar met veel bijwerkingen, waaronder oedeemvorming.
Dit was echter niet het geval. Ik kreeg de opdracht om meneer Schuit intramusculair 40mg furosemide toe te dienen om snel vocht af te drijven en 10mg morfine subcutaan.

Ik kan mij op dat soort momenten ergeren aan het feit dat er geen duidelijk beleid is afgesproken waar je in het weekend, of in de nacht, op terug kan grijpen bij snelle en verwachtte achteruitgang. Het is ronduit frustrerend om telefonisch, bij een arts die de patiënt niet kent, te moeten bedelen om gepaste actie. Het geeft onrust bij familie en ook kost het veel onnodige tijd die er soms gewoon niet  meer is.

Nadat ik de voorgeschreven medicatie had toegediend leek meneer Schuit wat op te knappen. Na anderhalf uur had hij al een urinaal vol en ook de morfine sloeg nu beter aan.
Twee uur later kwam zijn zoon naar me toe, maar nu met de vraag of hij met zijn vader een sigaret mocht roken. Omdat meneer ook zuurstof gebruikte is dat wat listig, maar zijn concentrator stond op de gang en daarom vond ik het geen probleem. Ons beleid is nu eenmaal zo dat men op de eigen kamer mag roken. Zeuren over hoe slecht roken is laat ik in dit soort omstandigheden achterwege. Sterker, ik rookte er eentje mee.
Met ons drieën luisterden we naar muziek van The Rolling Stones. En dan specifiek het nummer The Last Time, omdat volgens zijn zoon hij juist op dat nummer voor de eerste keer gedanst had. Meneer Schuit kon moeilijk praten maar hij neuriede het lied van begin tot eind mee. Ik zag geen angst, geen verdriet. Ik zag een man die zijn lot aanvaardde, die nog wat wou genieten samen met zijn zoon.
Ik liet ze samen en droeg mijn dienst over aan mijn nachtcollega.

Nog diezelfde nacht is meneer Schuit overleden. De nachtdienst heeft nog twee maal morfine moeten toedienen en het eind was niet zo fraai als we gehoopt hadden. Mijn collega was er van onder de indruk geweest.
In mijn postvak lag een persoonlijk briefje van de zoon van meneer Schuit:
"Bedankt voor de laatste sigaret, ik had het niet willen missen. Bart", was het enige wat er opstond.
Ik voelde me even koud worden maar veel tijd had ik niet om daar bij stil te staan. Mijn telefoon ging. Mevrouw Smit moest plassen.


----


maandag 17 oktober 2016

Zoals Het Klokje Thuis Tikt.. (column over zorg)

Zoals Het Klokje Thuis Tikt..

Toen ik de deur van haar kamer opendeed zag ik het direct: Mevrouw van Straten was klaarwakker ook al was het net half twee in de nacht.
'Goedemorgen,' sprak ze monter en ging daarbij rechtop in bed zitten, 'wat is het nog donker he?'
Ik kon een lach niet onderdrukken en schudde van nee. 'Nee?' reageerde ze verbaasd, 'is het nog geen ochtend dan?'
Weer schudde ik nee. Ik had het ook kunnen uitspreken, doch zonder hoor-apparaat verstond zij mij niet en het hoofdschudden begreep zij prima.
'Maar ik heb geen klok,' merkte ze terecht op, 'ik heb geen idee hoe laat het is.'
Ik drukte de bewegingssensor uit en liep naar haar bed waar ik mij voorover boog en dicht bij haar oor antwoordde; 'het is nog vroeg in de nacht, half twee pas, dus nog lang geen tijd om op te staan.'
Mevrouw van Straten reageerde altijd op dezelfde wijze door te stellen dat zij hier altijd maar moet slapen.
'Moet ik dan twee nachten slapen?' zuchtte ze verward en teleurgesteld.
Ik antwoordde haar dat dat niet hoeft maar dat het nu echt nog te vroeg was.
Zo vroeg dat zelfs de bakker zich nog eens omdraaide. Dit begreep zij wel en ze beloofde mij plechtig om toch nog maar wat te gaan slapen.
Alvorens de kamer te verlaten leegde ik haar halfvolle katheter-zak. Anders moest ik haar een uur later weer storen.

Soms vind ik het best ingewikkeld. Het nachtleven op een verpleegafdeling wat door domotica wordt geregisseerd.
Iemand steekt de voeten over de bedrand, de bewegingssensor registreert dit waardoor ik een melding op mijn telefoon krijg, en hup, daar ga ik met de sleutelbos richting het kamernummer dat in mijn display staat. Het heeft iets cipier-achtigs.
Ik zie het als mijn hoofdtaak om de nachtelijke rust te bewaren. Het gaat dus niet zozeer om die ene onrustige bewoner. Eigenlijk gaat het er vooral om de nachtrust van mede-bewoners te garanderen.
Stel, iemand woont alleen en is mobiel, dan vind ik het geen probleem als iemand een tijdje oploopt in de nacht. Niet te lang en te vaak, in verband met het gevaar op omdraaien van het dag/nacht ritme, maar ik zou er anders op reageren.
In deze situatie echter, ging voor mij het belang van de zes wel-slapers voor op die van de ene niet-slaper. Zeker omdat mevrouw van Straten de neiging had andere kamers op te lopen om daar, prinsheerlijk aan het voeteneind van iemands bed, uitgebreid te keuvelen met zichzelf.
Voor je het weet loopt die hele woning op. En ik heb er nog drie.
Toch denk ik vaak aan hoe ik het zou vinden als er, wanneer ik mijn tenen uit bed steek, gelijk iemand naast mijn bed zou staan. Met mijn huidige bewustzijn zou ik dat vreselijk vinden. Ik troost mijzelf daarom met de gedachte dat ik handel uit veiligheidsoverwegingen en ook om de sociale cohesie te bewaren. Al lijkt het soms op vrijheidsbeperking.

Overigens, na talloze doorwaakte nachten te hebben doorgemaakt met mevrouw van Straten lijkt haar slaapprobleem inmiddels grotendeels opgelost.
Nadat wij als team aan de familie hebben gevraagd of zij een klok voor mevrouw wilden aanschaffen, en gelukkig deden zij dat, slaapt mevrouw beter en rustiger omdat zij door die simpele klok tegenover haar bed minder gedesoriënteerd is in tijd. Tevens hebben we mevrouw van Straten hiermee een stukje vrijheid terug kunnen geven. Soms ligt een oplossing zo voor de hand dat je de klok niet hoort luiden terwijl je de klepel in je hand hebt.

----  














maandag 25 juli 2016

ROOD LINOLEUM (over Alzheimer)

Rood Linoleum (over Alzheimer)

----

Die vermaledijde doodlopende gang is sedert jaren haar vertrekpunt.
Op donkergroene klittenband-pantoffels loopt ze over flonkerend rood linoleum.
Voorzichtig, schuifelend evenwicht zoekend.
Mompelend haar eigen naam herhalend.
Ze heeft geen moment in de gaten dat ik naast haar loop.
Met starende ogen, gericht op de vloer, de handen gevouwen en rustend op haar buik, lijkt ze niet eens ontevreden.

Zij heeft mij uit haar geheugen verbannen.
Vreugde-vermorzelend sloeg Alzheimer toe.
Als een hersen-etende parasiet die nooit genoeg heeft.

Zodra ik de afdeling betreed waar zij nu resideert, word ik gegrepen door helse kreten die kale ruimtes vullen.
Lege ogen volgen mij.
Verlaten zielen versperren verstild de doorgang.
Zoetgeurende walm sijpelt langs de muren.

Zonder op of om te kijken baan ik mij een weg door dit naargeestige niemandsland.
Ik ben bang dat het mij aan zal raken en besmetten, dat ze me niet meer laten gaan.
Dat ook ik gaandeweg zal verdwijnen in ledigheid.

Goddank weet zij niet hoe ze van binnenuit wordt weggegomd en dat daarmee haar eigenheid langzaamaan verdampt.
Net zolang totdat er niets overblijft dan intens lege stilte.
Als ze het wel geweten had zou ze zijn gesprongen.
Van de hoogste verdieping denkbaar.
Maar ze weet het niet.
Ze loopt zichzelf onophoudelijk voorbij.
De weg zoekend in een vacuüm van gestolde tijd.
Thuis lijkt verder weg dan ooit tevoren.

Ik kan haar niet kalmeren. Ik ben haar kind niet, zegt ze.
Rood linoleum wijst haar nu de weg. Daar vertrouwt ze op.
Ik ben slechts haar stille getuige, haar achtervolger, haar vergeten kind.
Ik ben niet meer dan een schaduw op haar vloer.

-----