donderdag 14 december 2017

‘N Kerstverhaaltje



- - -

Er was één verdwaald spettertje op de bankleuning terecht gekomen. Zijn nieuwe techniek had dus zijn vruchten afgeworpen, al was nu wel zijn rechterbroekspijp besmeurd geraakt met nieuw leven wat nog nasputterde, beduusd van de lancering, en uiterst verbaasd, kronkelend, een weg leek te zoeken naar het beloofde land dat een legitiemere plek voor potentieel leven zou zijn geweest dan die vervilte joggingbroek waarop het nu, in geile redeloosheid, terecht was gekomen.
Zonder te kijken en zonder erbij na te denken greep zijn linkerhand een klaarliggende closetrol en zijn rechter de afstandsbediening voor de televisie. Tweedimensionaal geweld gaf de koele, kelderachtige ruimte waarin hij zich bevond een overkill aan dood led. Ondertussen ontdeed hij routineus zijn handen en broek van het in de kiem gesmoorde elixer.
Het verspilde leven eindigde met een welgemikte worp in de vuilbak waar het in ieder geval nog een kans kreeg enige interactie aan te gaan met een multi-culti aan schimmels. Deed hij er nog iéts een plezier mee.

Hij stond op, hees zijn broek omhoog en trapte zijn pantoffels uit. Hij liep naar de plek waar een tweepitter stond met een lauwe, stroperige kan koffie erop. Een plek die je dus zou kunnen aanduiden als keuken, ware het niet dat er in dezelfde hoek ook een druppelende douchekop uit de muur stak en een enorme stapel kleding alle bewegingsvrijheid wegnam.
Toch vond hij er feilloos zijn schoenen en jas. Voor hem leek wanorde juist overzichtelijk. Opruimen, daar deed hij niet aan. Hij zou alles kwijtraken. Vooral zijn sleur.

Hij liep aangekleed terug, boog zich voorover en pakte een halfvolle emmer vanachter de bank die hij neuriënd vulde met nog meer pis. Naar de wc gaan was hem te omslachtig aangezien hij deze deelde met een nieuwsgierige Poolse seizoensarbeidster, Zofia genaamd. Steevast kwam zij de gang op  zodra hij de trap afliep. Daar zat hij echt niet op te wachten. Schijten deed hij daarom buiten, ergens in de stad, in een warenhuis of schimmige kroeg. En soms in het park.
Hij plaatste de emmer terug op zijn plek en merkte tegelijkertijd dat de rits van zijn gulp halverwege dienst weigerde. En hoe hij ook sjorde, hij kreeg hem niet verder omhoog. Hij bromde wat maar liet zich er niet door weerhouden.
Hij pakte zijn doosje met Balmoral sigaren, liep de gemeenschappelijke gang in en sloop de trap af. De deur viel met een harde klap achter hem dicht. Hij schrok er nog steeds van.

Buiten was het koud. Sneeuw had zijn achterafstraat getransformeerd in een lieflijk steegje met Anton Pieck grandeur. Stiekem genoot hij van het tafereel en met slepende tred plaatste hij stap na stap een afdruk van zijn bestaan in het nog onberispelijke sneeuwdek. Anderen zullen het zien. Hem zien. Zijn spoor volgen. Vandaag was hij minder onzichtbaar dan hij zou willen.
Aan de overkant van de straat zag hij mensen achter een groot raam, in zo’n drukbezocht bruin café. Ze leken jong en uitgelaten. Hij stak de straat over om iets meer dan een glimp op te vangen. Het spektakel herinnerde hem aan zijn eigen jeugd. Toen werd híj wellicht bekeken. Nu was hij degene die keek, deemoedig. Er klonk Kerstmuziek, gelach en geanimeerd geroezemoes. De sneeuw op de stoep voor het café was gesmolten door de warme gloed die het pand uitstraalde.
Hij besloot snel door te lopen en de kou te trotseren. De donkere avond, hoewel door wit toverpoeder getemd, sloot meer aan bij zijn geagiteerd gemoed.
Hij had er geen controle over. Zoals een mitrailleursalvo klinkt, zo ratelden zijn gedachten onafgebroken door zijn kop. Met de perverse, opdringerige neiging het verleden niet te laten rusten. Onafgebroken werd hij met zijn neus op de feiten gedrukt. Juist op een avond als deze.

Hij kon goed alleen zijn. Hij was het na elf jaar inmiddels gewend. Toch werd hij rond de Kerstdagen somber en kortaangebonden. Hij miste Glenda, zijn vorig jaar overleden mopshond. Hij miste Anne, zijn verongelukte vrouw, én hij miste zijn ouders.
Winters weer en vals sentiment werkten voor hem als een boobytrap. Steeds weer trapte hij er in.
Hij besloot richting het park te wandelen. Misschien trof hij er voormalige speelkameraadjes van Glenda -die van de weersomstandigheden genoten zou hebben- of een vriendelijk baasje van één van hen. Hij zakte tot zijn enkels weg in het mulle, knisperende sneeuwkleed en vanaf hoge populieren vielen ijskoude druppels hinderlijk op zijn achterhoofd. Telkens als hij mensen passeerde viel het hem op hoe vrolijk ze leken. Op de achtergrond galmden bekende Kerstklanken via open en dichtgaande winkeldeuren de buitenlucht in.
Omgeven door intens geurend frituurvet, waarin oliebollen sissend leken te protesteren, ploeterde hij gestaag voort. Tevergeefs zijn hinderlijke hersenspinsels mijdend. Het putte hem uit.

Pardoes keerde hij om. Haastig beende hij terug naar zijn huis. Hij kon de serene schijn niet langer ophouden. Het maakte hem misselijk en licht vijandig jegens alle figuranten die in dit repeterende schouwspel aan hem voorbij trokken. Op de automatische piloot kocht hij bij de slijterij op de hoek een fles goedkope vieux. Hij negeerde de beste wensen van zijn drankdealer en vastberaden vervolgde hij zijn weg. Hij liet zich leiden door zijn eigen schoenafdruk, die nog altijd parmantig precies zichtbaar was en daarmee zijn eigen weg terug markeerde.

Bij aankomst bleek de voordeur plots en kleurig versierd met kleine lampjes. Angstvallig opende hij de deur. Hij wist dat de onverwachtse creativiteit van zijn benedenbuurvrouw geen spontaan optreden was maar een poging om contact te forceren. Zofia wist niet van ophouden.
In het traphalletje hing ineens een pamflet. “Do Siego Roku”, stond er op. Wat zoveel betekent als; “Gelukkig Nieuwjaar”. Dat had ze hem vorig jaar uitvoerig uitgelegd.
Hij zuchtte diep.
Boven deed hij zijn knellende schoenen uit en hing hij zijn jas te drogen op de gang.
Hij schonk zichzelf een flink glas vieux in, liep naar de inmiddels sterk ruikende koffiekan, zette de tweepitter uit en pakte vanaf de vloer een voor de helft opgebruikte closetrol. Nahijgend liet hij zich op de bank vallen. Hij nam een slok, strekte zijn linkerbeen en schakelde met zijn voet het licht uit. Met zijn rechterhand zocht hij naar de afstandsbediening die hem toegang zou geven tot zijn eigen, beschutte wereldje.

‘Vrolijk Kerstfeest,’ beet hij zichzelf schamper toe.

- - -

woensdag 4 oktober 2017

Dodo & Itam

Dodo&Itam

Dappere Dodo was medio jaren vijftig een karakter in Neerlands eerste jeugdserie op televisie. De held maakte samen met zijn vrienden de wereldzeeën onveilig en beleefde hachelijke avonturen.
Itam is de Indonesische uitdrukking voor zwart, of zwart gevaar.
Deze twee bovenstaande feiten hebben mij doen concluderen dat de vorige eigenaresse van onze honden een middelbare vrouw van Indonesische of half-Indonesische afkomst moet zijn geweest. Misschien wel een nakomeling van een Nederlands-Indisch stel.

Een medewerker van het Utrechtse asiel, waar wij de honden hebben weggehaald, vertelde ons dat deze vrouw een dakloze junk was die een behoorlijke tijd met de honden over straat heeft gezworven. Uiteindelijk, toen een team van de dierenbescherming Dodo en Itam bij haar weg wilden halen, woonde zij in een tijdelijke opvang. In eerste instantie weigerde zij de honden af te staan. Pas na lang soebatten was ze overstag gegaan.

De eerste foto die wij zagen van dit stel, broer en zus, deed onze harten smelten. Daar zaten zij, vragend kijkend in de lens. Ze hadden beide een boerenbont-zakdoek om de hals. Itam, het zwarte teefje een rode. Dodo de herderachtige reu een blauwe. We waren verkocht.

De tweede foto, die wij zagen tijdens de eerste kennismaking in het asiel, staat ook op ons netvlies gebrand. Gemaakt op de dag van hun redding. Itam, net aan elf kilo, met haar dunne pootjes en muizenkopje, stram poserend naast Dodo, die ook veel te mager met zijn angstige, doffe ogen in de verte staarde. En toch, ondanks dat, straalden ze kracht en trots uit.
Ik zie nog Itam de wachtkamer in trippelen. Direct contact zoekend. Nieuwsgierig. En ik zie Dodo nog afwachtend in een hoek zitten. Afstandelijk. Tot onze verbazing bleken beide staarten gecoupeerd.  Waarom in hemelsnaam? Sloegen ze er de cocaïne  mee van tafel? Vond onze Lombokse junk dit soms mooi?

Helaas konden ze niet direct met ons mee. Itam had intensieve zorg nodig om verder aan te sterken. Pas een maand later, toen zij voldoende hersteld was, mochten we ze ophalen.

Hazelbruine twinkel-ogen keken ons vanaf de achterbank aan. Het geluid van opgewonden gehijg vulde de auto. Het leek alsof zij daar altijd al hadden gezeten. Met ons vieren reden we naar huis.

Het was het begin van een intensieve periode. Hoewel Itam vrijwel vanaf het begin op haar gemak was, bleek Dodo voor alles bang en schrikachtig. Sommige plekken van zijn lichaam mochten we niet aanraken en buiten was hij lomp en onbesuisd. Iedere fietser was een doelwit. Elke auto een aanslag op zijn zenuwen.
Itam maakte het vooral de in onze tuin opererende konijnen, muizen en mollen bijzonder moeilijk. Menig konijnengezin werd verscheurd achter gelaten.
Binnenshuis waren zij de braafheid zelf. Nog nooit hebben zij iets gesloopt, omgegooid of bevuild. Sierlijk liepen ze om tafels heen, etensborden of open pakken koek negerend. Kortom, zeer fijne huisgenoten.

Dit alles schrijf ik toch toe aan de eerdere opvoeding die ze hebben genoten in de Utrechtse volkswijk Lombok. Onze voorgangster heeft blijkbaar veel tijd besteed aan het aanleren van manieren.
Hoe haaks staat dit op hun lichamelijke verzorging. Ten tijde van de inbeslagname plaste Itam enkel bloed, woog elf kilo en haar vacht zat onder de vlooien en ander ongedierte. Dodo's vacht was ook ernstig verwaarloosd en ook hij zat kilo's onder zijn gezonde gewicht. Trillend van angst werden zij aangetroffen.
Wat is daar in godsnaam gebeurd? Had zij simpelweg geen geld voor de dierenarts? Kon zij geen eten kopen? Of was zij zo van de wereld dat zij het wel zag maar niet de energie had om actie te ondernemen?
Zij moet ontstellend veel van die twee gehouden hebben. Voor mensen hebben ze geen enkele angst. Integendeel; hun vriendelijkheid naar mensen toe is hartverwarmend. Mishandeling sluit ik daarom uit. Verwaarlozing is het enige juiste woord.

Zal zij er zelf onder geleden hebben? Of lijdt zij er misschien nog onder? Wij weten het niet. Wat we wel weten is dat wij ons na zes jaar geen leven kunnen voorstellen zonder dit stel. Iemand die zelf honden heeft begrijpt dit misschien beter. Het zijn net twee ondeugende peuters. Ze weten precies wat ze wel en niet willen. Dodo kunnen we inmiddels overal aanraken en hij vouwt zich zowat dubbel tijdens het aanhalen. Itam ligt de halve dag uitnodigend op haar rug, bietsend om een massage van haar roze biggenbuikje.
Inmiddels kan ik ze stoppen in hun moordzuchtige run achter allerlei wild aan. Niet altijd, maar ach, het blijven immers honden.

Regelmatig voel ik medelijden voor hun vorige bazin. Zou zij nog aan ze denken? Ze missen? Zich schuldig voelen over hoe ze er uiteindelijk aan toe waren? Misschien is zij inmiddels clean en heeft zij haar eigen bestaan weer op de rit. Ik hoop het van harte voor haar. De kans is klein dat zij dit leest, helaas. Want anders zou zij nu weten dat het heel erg goed gaat met Dodo en Itam. Dat ze gezond zijn en vol levenslust de Zeeuwse dijken onveilig maken. Dat ze weer gewoon eten, iets waar we ruim een jaar aan gewerkt hebben. Ze aten namelijk niet, of in ieder geval zeer moeizaam. Nu springen ze op zodra de etensbak rammelt. Ze rennen, spelen, jagen en snurken zich behaaglijk door hun dagelijks leven. En toch, als ze soms onrustig liggen te dromen, piepend en trappelend, vraag ik mij af of ze haar ook nog weleens missen? Of ze dat spannende leven in de straten van Lombok nog weleens terugdromen? Ze moeten haar fantastisch verdedigd hebben. Ze doen alles voor het baasje.

----

John Thobokholt

zaterdag 2 september 2017

H.E.R.F.S.T

Zelfs de meeuwen trekken alweer weg. Ik kan mij nog goed herinneren dat ze hier aankwamen op een heldere dag ergens eind februari. Ik lag op mijn buik op het gras in de tuin. Het was ongewoon zacht voor de tijd van het jaar en mijn hond lag naast mij. In de glans van haar ogen weerspiegelde de hemel. Ik zag de eerste meeuw van het jaar via het fonkelende hoornvlies van mijn hond die plots schuin omhoog had gekeken waarna de hemel ineens weer verdwenen leek. Ook ik had de schreeuwerijen van de meeuwen waargenomen en keek met haar mee. Het waren er niet veel, ze slaakten een enkele kreet. Dit was niets vergeleken bij het kabaal wat ze in juli kunnen maken, als de nog te verwekken jonge vogels vliegles gaan krijgen en daarbij met veel gekrakeel beschermd worden door hun ouders. Tot dan en nadien zijn ze minder luidruchtig aanwezig. En nu, aan het eind van het seizoen, zwermen zowel de oude als de jonge vogels uit. Het begin van de herfst gaat steevast gepaard met het wegvallen van inmiddels vertrouwd geworden geluid en activiteit. Soms bijna ongemerkt. Zoals gisteren, tijdens die laatste zwoele najaarsdag. Waarop libellen, de dwingende warmte trotserend, in pirouettes om mijn hoofd cirkelden en ik bijna vergat dat het vandaag niet meer zo zou zijn.
Ik merk het aan alles. De herfst komt.
Het snerpende geluid van de vehikels van tourende motorrijders echoot na over het platte Zeeuwse land. De meesten keren terug richting randstad. Zon en zee laten zij achter. En de dijken, waar zij zo graag overheen scheurden, worden voor de laatste keer dit jaar nog eens goed gemaaid.
Een oudere man die, vlak bij ons huis, steeds langskomt om in de Oosterschelde te zwemmen en daarmee probeert zijn psoriasis te bedwingen heb ik ook alweer een tijdje niet gezien. Het wordt er langzaamaan te koud voor vermoed ik. Als hij wijs is volgt hij de meeuwen.
De stalling voor boten, aan de andere kant van de dijk tegenover ons huis, raakt langzaamaan voller. In de nacht, tijdens het inslapen, hoor je de opgerolde zeilen schuren in de wind. De scheepstouwen striemen tegen de cabines  als een kalmerend, repeterend mantra. Pas als de schepen naar binnen worden verplaatst en het ijzig stil wordt, is het winter. Dat duurt nog even, goddank.


zondag 25 juni 2017

Hij.



Je kunt rennen wat je wil, als konijn zijnde, maar als hij je in het vizier heeft ben je simpelweg de klos. 
Het is niets persoonlijks. 
Je had gewoon even niet moeten bewegen, even niet zo onbekommerd het konijn uit moeten hangen. 
Misschien had je kopje dan nog aan je romp gezeten en niet als een bikkelbal over het pad gestuiterd. 

Wanneer ik s'ochtends vroeg, na het werk, terug ons pad op reed zag ik je altijd haastig wegrennen. Slalommend over de dijk.
Alsof ik je iets wou aandoen.. 
Ik had je dan zo graag willen zeggen en liever nog, hartgrondig willen adviseren, een ander hol te zoeken of maken. 
Omdat je gegarandeerd een keer aan de beurt zou komen.
Ik ken hem, weet je.
Maar je spurtte altijd met zoveel schrik van me weg, dat ik de kans niet kreeg.

Nu ligt je lichaampje daar alsof het werd onthoofd door een doorgeslagen jihadist. 
En hij? Hij heeft niet eens interesse in jouw overblijfselen. Nooit gehad ook.
Je had gewoon even niet moeten bewegen, even niet zo onbekommerd het konijn moeten uithangen.
Het was niets persoonlijks.

Je kleintjes zullen zich vast afvragen waar je blijft, zich totaal onbewust van hun nieuwe status als loslopend wild. 
Als ze nu maar blijven zitten waar ze zitten, daar onder de caravan, op de enige plek waar hij niet bij kan.

Maar dat zal wel niet.



maandag 20 februari 2017

Gesprek Van De Dag



Ik voerde het gesprek van de dag vandaag met u. Nee, het was niet aan de tafel van Matthijs. Ook Humberto viste achter het net. Zelfs Eva was meer bezig met kijkcijfers dan met inhoud. Ik voerde het gesprek. Met u. Een vergeten held.
Het ging over jazz, over de Ramblers. Over een bijna vergeten tijd. En over uw vrouw.
Alleen ik zag de fonkeling in uw ogen toen u de sensatie beschreef die u voelde bij het horen van de trompet, ritme-sectie en contrabas.
U beschreef ook het fanatisme waarmee u geld lospeuterde bij de grote heren om beginnende bandjes een podium te kunnen bieden. Een podium dat u meer dan eens met de muzikanten deelde, want tussen het toegestroomde publiek plaatsnemen was uw eer te na.
Alleen ik zag uw ingehouden tranen toen u zich trots uw vrouw herinnerde die, ook toen al, steeds naast u stond. Zich overeind houdend in een mannenwereld maar vervuld van alle aandacht die uw positie toentertijd met zich meebracht.
Tijdens ons gesprek bleef uw pakje Dunhill sigaretten niet onaangeroerd. U bent bijna negentig. Ontelbare pakjes Dunhill die u nochtans onaangetast lieten, in uw kielzog. De uitzondering op de regel.
Het doet er ook niet meer zo toe.
Uw vijfenzestigjarige verwantschap, die heus ook weleens door dalen werd gekenmerkt, is gisteren bruut beëindigd.
Van de één op de andere dag werd ze ziek, uw vrouw.
De vrouw die zoveel door muziek omlijstte jaren met u doorbracht. Uw hart in evenwicht hield. Uw voeten op de grond dwong.
U begreep dat het voorbij was. Dat hiermee onherroepelijk een tijdperk werd afgesloten. U leek eerder berustend dan verslagen. De herinnering aan zoveel mooie jaren leek sterker dan opdringerige tijd die u op de hielen zit en alles, stukje bij beetje, van u afneemt.

Muziek stolt in de tijd en laat je daar zijn waar je graag was. Waar je echt leefde, echt voelde. Iedereen heeft een eigen soundtrack van het leven. Bij iedere eerste kus hoort een lied. Zo ook bij ieder afscheid. Maar na vijfenzestig jaar lief en leed is een melodie niet meer toereikend. Misschien dat een symfonie net zou voldoen. Er is teveel om aan te herinneren.

U kijkt uit, zei u, naar dinsdag. U verwacht veel muziek bij het laatste afscheid van uw vrouw. U verwacht veel van jullie laatste samenzijn. U bent al dagen van haar zijde.
Dinsdag zijn jullie weer even samen om te herdenken en vieren hoe prachtig het leven ooit was. Die herinnering zal altijd prachtig blijven. Als gestolde muziek in de tijd. Dat nemen ze u nooit af.
Mijmerend nam u een slok rode port. Ik liet u achter. Bij het dichttrekken van de deur hoorde ik nog net het ontsteken van uw aansteker.

U had mijn hart inmiddels gestolen.