woensdag 6 juli 2016

HEREMIET

HEREMIET

Juist op de dag dat de zomer begon maar voor mij alles leek te eindigen, gebeurde dit. Het kon geen toeval zijn. Kalm weer was het. Klam kalm. Die dag kon ik de sereniteit, dat dodelijke gevoel van rust en vrede, voortkabbelende beekjes en in de lucht sputterende sportvliegtuigjes echter niet verdragen.
Ik had al uren gelopen. Zomaar ergens op een zanderig pad langs een drukbereden snelweg. Stap na stap liet ik alles achter. Op grote afstand speelden een paar jongens voetbal. Nog verder weg zag ik dat grijze slierten rook, uit hoge industriële schoorstenen geblazen, de oneindig blauwe hemel leken te gebruiken als achtergrond voor hun duister schimmenspel. Het kon mij niet lang boeien.

Ik was niet de enige die daar liep. Er waren andere wandelaars en ook fietsers, die elkaar, hier en daar noodgedwongen, passeerden op de smalle paden.
Een fietser die al drie keer voorbij gereden was en die steeds als hij langskwam zijn hand opstak, stopte en stapte af. Ik had in de snelheid van het voorbijgaan niet opgemerkt dat hij al behoorlijk op leeftijd was. Ik schrok toen ik zijn gezicht zag. Niet zozeer omdat hij oud was, maar een groot litteken vertekende de helft van zijn gelaat.
Hij glimlachte en zocht met zijn handen in zijn broekzakken. Doodgemoedereerd.
Terwijl hij met priemende ogen de omgeving aftastte haalde hij een pakje sigaretten tevoorschijn en bood mij er eentje aan. Gretig stak ik ‘m op.
Hoewel hij gefixeerd leek op iets wat zich blijkbaar achter mijn rug afspeelde besloot ik niet om te kijken. Zo stond ik daar als versteend.
‘Weet je,’ sprak de man onverhoeds; ‘je maakt me nerveus met je gezwijg. Zeg dan gewoon dat ik moet opsodemieteren!’
Ik liet mijn sigaret op de grond vallen en begon me ongemakkelijk te voelen. Deze hele situatie benauwde me. Ik keek de man zonder te knipperen in zijn staalblauwe ogen terwijl ik nadacht over gisteren.
Hij moest eens weten. De weken hiervoor heb ik amper geslapen. Ik verafschuwde mezelf, leven in het algemeen en mijn omgeving. Dus heb ik een besluit genomen. Toen ik afgelopen nacht mijn straat uitliep wist ik dat ik alleen door een wonder nog terug zou keren. De bestrating had geglansd vanwege mottige regen en ik leek te rolschaatsen op een grote glimworm die zich een baan zocht door de uitgestorven stad. Ik was bang geweest er vanaf te glijden. Lichten van auto’s beroerden de straten die anders zo levenloos zijn. Er tekenden zich schaduwen af als in een schouwspel. Enkele seconden maar, toen viel het doek weer.
Er was ook nog een kikker voor mijn voeten gesprongen toen ik bij de vijver op een bankje was gaan zitten. Misschien, als ik hem teder kuste, werd het wel een prins.
Ik had het beestje opgepakt. Een weke substantie rubberachtige huid met kraaloogjes. Net toen ik het wou kussen was het weggesprongen.

‘Hier,' hoorde ik de oude man ineens zeggen, ‘neem het hele pakje maar. Ik heb nog genoeg sigaretten.’ Vaderlijk frommelde hij het pakje in mijn jaszak. Nonchalant ging hij op de bagagedrager van zijn fiets zitten en hield een hand voor zijn ogen als bescherming tegen de uitbundige zon.
Was deze man een engel in vermomming? Eentje die mij van mijn plan af moest houden? Iets in zijn blik maakte me onzeker maar ik kon niet van hem weglopen.
De man schraapte zijn keel. 'Zeg, jij bent toch niet bang voor mij?’ Vroeg hij enigszins weifelend. Ik gebaarde van niet. 'Victor is de naam,' lachte hij en stak toen zijn arm naar me uit. Zijn stevige handdruk verbaasde mij.
Ik dacht na maar zei niets. Uitgeblust liet ik me op de grond zakken, midden op het pad. Het warme zand bood soelaas. Victor had toen zijn fiets neergelegd en van zijn vest een kussentje gemaakt waar hij op ging zitten. De zon trok zich terug achter dompige wolken.  

Het begon wat te regenen. Niet hard, niet veel, maar genoeg om het leven in een melancholiek decor  te plaatsen. Ik begon me steeds naargeestiger te voelen. We waren per slot van rekening vreemden  voor elkaar. We hadden het daarom beter kunnen afdoen met een simpel handgebaar. We haddenkunnen lachen met ingeslikte tranen en verder hadden we moeten zwijgen. Als ik hem niet was tegengekomen zou ik zo ver gelopen zijn als nodig was. Net zolang totdat ik was waar ik zijn moest. Net zolang tot ik bedaarde.

‘Wist je dat dit vroeger een groot weiland was?’ vroeg Victor. En zonder op antwoord te wachten; ‘ja, echt. Het enige waar je toen voor op moest passen was koeienstront. Het lag er hier vol mee.’
Ik knikte, slikte en twijfelde voor ik uitdagend antwoordde; ‘En weet u dat ik vroeger een man was? Ja, echt. Het enige waar ik toen voor op moest passen was dat mijn lul niet tussen mijn ritssluiting kwam. Hoe doen jullie mannen dat toch?' Vals keek ik hem aan.
Ik zag dat hij schrok en even bleef het stil.
Het verkeer raasde geconditioneerd door.
Victor zijn linkerhand verdween in een binnenzak van zijn vest. Hij haalde daar een klein flesje uit en nam een slok. ‘Mijn gevoel verhardt,’ begon hij; ‘maar mijn lichaam wordt zachter en mijn ogen zien niet veel meer. Horen gaat nog wonderwel goed maar alles wat ik hoor is lawaai. Lawaai om niks!’ Hij keek me strak aan.
‘Mijn wil is geslonken en mijn kunnen verdwenen. Mijn moed overbodig en mijn vrees onterecht. En, ik geloof het zelf niet,’ hij begon nu te fluisteren; ‘na een jenevertje ben ik al in de lorum.. Na eentje al.’
Hij nam nog een slok uit zijn flesje en hield het daarna met een vragende blik onder mijn neus. Ik sloeg dit aanbod twijfelend af. Ik ben allergisch voor alcohol.
Victor stopte het flesje veilig weg. 'Ook goed,’ bromde hij.
Ik had alweer spijt van mijn botte-bijl techniek. Ik vond mezelf een enorme trut! Victor wist waarschijnlijk niet hoe te reageren. En dat lag vooral aan mij. Dat wist ik heel goed.

‘Weet je meisje,’ klonk toch zijn stem; ‘dat je geen zondagskind bent had ik al gezien. Ik stopte niet voor niets. Wat je me verteld.. klinkt voor mij als science fiction. Maar dat betekent geenszins dat ik je niet begrijp!’ Hij klonk ernstig; 'In mijn tijd had je die mogelijkheid nog niet. Ook al wilde je heel graag. En ik kende ze, die het wilden. Geloof me. Er werd over gedroomd!’
Nu viel ik even stil. Mijn ego-ballon klapte uit elkaar.
Ik had gedurende zijn hele betoog langs hem heen gekeken. Ik werd geraakt door zijn uitspraken maar was ook gefascineerd door een jongen die in de verte als verdwaald heen en weer liep, marcherend in het slome zand waarin hij zich stap na stap met kracht afzette. Ik hield van wat ik zag en ik hield van wat ik hoorde. Twee tegengestelde behoeften die door de inmiddels weer brandende zon én mijn gedachten, aan elkaar werden gesmeed tot een eensluidend geheel. Tot die verbale bliksem insloeg en Victor won!

‘Ik wil je iets laten zien, loop je mee?’ Victor stond op, trok zijn vest aan en monsterde de omgeving; ‘we moeten daarheen,’ wees hij achter zich.
Aarzelend pakte ik zijn uitgestoken hand. Terwijl we liepen zwegen we. We passeerden de verre jongen.. Hij zag ons nu ook. Hij zwaaide en ik zwaaide enthousiast terug. Hij bleef wuiven.
Toen ik over mijn schouder keek zag ik een meisje aan komen lopen. Heftig gebarend. Ik voelde me voor schut staan.
Op de snelweg nam het verkeer toe. Een grijsgrauwe walm steeg op van het asfalt. Victor floot een  mineurig deuntje. Ik stak nog een sigaret op.

‘Nu moeten we daarheen,’ wees Victor aan; ‘zie je dat bruggetje over het drooggelegde slootje?’
Ik zag  inderdaad wat hij bedoelde. Het was me eerder niet opgevallen.
We liepen er heen. Het was een houten bruggetje waar de leuning vanaf was gebroken. Ook de brugvloer vertoonde een diepe scheur en oogde vervallen. Aan de overkant van het bruggetje stond een groep bomen. Ik schat een stuk of acht. Het waren grote, oude bomen die dichtbegroeid waren.  Daar vlak naast lag een berg enorme stenen. Zo uit de verte deden ze wel wat aan een hunebed denken maar dat was het niet. Het was iets anders. Ik kon niet goed zien wat.
‘Kom,’ klonk het uitnodigend, en ik betrad de brugvloer. Het viel op dat hij precies wist waar het hout sterk genoeg was om ons te dragen. Alsof iemand me zijn huis liet zien wees hij me op allerlei wetenswaardigheden. Ik vond het eerlijk gezegd vermoeiend. Dat mijn kleding inmiddels onder de modder zat en mijn haar steeds bleef haken in die rottakken, dat zag hij niet!

‘Wil je me even helpen?’ Victor stond inmiddels bij de stenen die de fundering van een gammele hut bleken te zijn. Schots en scheef, maar dat deed er blijkbaar niet toe. ‘De ingang is dichtgegroeid dus we moeten even wat troep weghalen,’ sprak hij monter. 'We?’ was mijn enige respons..

Nadat we overeen waren gekomen dat hij mij ook op een boomstronk kon uitleggen waarom we hier nu eigenlijk zo dringend heen moesten, kwam de aap uit de mouw: ‘Kijk,’ begon hij aarzelend, 'in die hut heb ik zes jaar min of meer gewoond. Ik ben het ouderlijk huis ontvlucht op mijn vijftiende, ik zat zo ontzettend met mezelf in de knoop dat ik liever zonder huis was dan met mijn ouders. Op een gegeven moment heb ik gewoon mijn jas aangetrokken en ben ik weggegaan. Eerst nog goed rondgekeken. Mijn oude nest schoongemaakt. Maar toen ik die laatste keer de deur van mijn kamertje achter mij dichttrok was dat voor altijd. Dat wist ik.’
Victor stond op en liep naar de brug. ‘Toen,’ zo vertelde hij verder, 'ben ik door de hal naar de huiskamer gelopen. Daar zaten mijn ouders naast elkaar op de bank. Een beetje parmantig, als ware ze koninklijk. Ik geloof dat ik ze een hand gaf. Toen heb ik me omgedraaid en ben weggelopen.’
De lach was nu geheel van zijn gezicht verdwenen. Hij liep op me af, nam een slok uit zijn trouwe flesje en hield deze daarna wederom onder mijn neus.
'Wil je echt niet?' probeerde hij; ‘het is stroh rum. Lekker hoog percentage. Zalig. Maar als ik dat flesje alleen leeg moet drinken kan ik zo dadelijk niet meer naar huis fietsen.’
Ik pakte het aangereikte flesje aan en nam een forse slok. Als een vuurbal zonk de drank omlaag. Mijn maag trok samen. ‘Ik wil niet meer,’ kreunde ik.
Victor wilde het flesje terug nemen maar dat bedoelde ik niet. ‘Nee!’ haastte ik me daarom te zeggen; ‘ik wil niks meer. Ik ben alles zo zat! De weken voor gisteravond heb ik amper rust gehad. Ik kon de slaap niet vatten. Pas als de ochtend inviel en het daglicht bescherming bood kon ik slapen. Maar ik werd steeds weer te vroeg wakker.’
Ik nam snel nog een slok van de stroperige drank. Victor zat met een stok in het zand te roeren en keek verstoord op omdat ik stopte met mijn verhaal. Hij vroeg zijn flesje terug en moedigde me aan.
'Ik lijk mijn laatste stukje vertrouwen verloren te hebben,' ging ik verder; ‘en sinds mijn geliefde weg is kan ik mijzelf niet langer accepteren. Hij heeft mij gezegd dat hij toch steeds die man in mij ziet. Dat kon hij niet langer negeren en daarom heeft hij het  uitgemaakt. Zoiets.. Ik lijk dus gewoon op  een mislukte travestiet. Zo zal hij dat zien. Zo zal iedereen dat altijd blijven zien. In hun ogen ben ik geen vrouw. Maar dat ben ik wel degelijk! En hoe! Gelukkig stonden mijn ouders vierkant achter   mij.’ Ik was buiten adem van mijn tirade  en keek naar de hut: 'Maar jij,’ vroeg ik, ‘hoe heb jij dat gedaan al die jaren? Je moest toch naar school en dergelijke. En hoe deed je dat met eten?’
Victor ging weer zitten. Hij vertelde dat hij veel hulp heeft gekregen van, bijvoorbeeld, het leger des Heils. Thuisloze jongeren hielden elkaar in de gaten en waren goed georganiseerd. Zo zorgden ze ook samen voor geld. Hij was nooit echt alleen geweest. Rond zijn twintigste heeft hij toen zijn vriend ontmoet. ‘Maar,' en zo draaide hij het gesprek weer om;  'jij bent een prachtige meid. Ik zie niets jongensachtigs in jou. Je moet stoppen met jezelf naar beneden halen, ik heb er best zicht op hoor.’ Hij gaf me een knipoog. ‘Ok, ik ben natuurlijk wel halfblind,’ fnuikte hij.

Lieve Victor. Dat hij bestond was voor mij al een geruststelling. Veel meer dan dat hoefde hij niet te doen. Ik kon weer even verder.
Victor ook want hij stond op en trok zijn fiets van de grond. Samen liepen we over het oude bruggetje richting het nieuwere park. Het was een vreemde plek voor zo’n aangelegd wandelpark.
Nieuw maar toch al zo vertrouwd. Platgetreden paden lijken het nu al. En in dat geval zijn ze zeker ook voor mij aangelegd. Opdat ik ze zou betreden en mij tegoed zou doen. Maar hoe vaak ik er ook voetstappen volgde, nooit eerder waren de mijne de zijne tegengekomen. Laat staan gevolgd.. Heremieten vinden elkaar niet snel. Zeker niet op eigen grondgebied. Dat is zonde. Ze begrijpen elkaar.

Bij het afscheid was het enige wat hij vroeg; ‘volgende week weer?’
Ik knikte; 'ja graag, volgende week weer!'

---



2 opmerkingen:

  1. Mooi geschreven John :)Ik had het al gelezen op Facebook maar nu nog maar een keer en nu drong het wat meer door me door. Mooi verhaal :)

    BeantwoordenVerwijderen